ECLI:NL:TDIVTC:2020:30 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/46

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:30
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/46
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij medewerking heeft verleend aan door klager vermeende dubieuze praktijken van een handelsstal en dat hij ten aanzien van de door klager gekochte paarden had moeten signaleren dat ze niet gezond waren, in welk kader de dierenarts ten onrechte een verklaring zou hebben afgegeven waarin is vermeld dat dit wel het geval was. Ongegrond.

X,        klager,

tegen


Y,         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Na afloop van de zitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij medewerking heeft verleend aan, volgens  klager, dubieuze praktijken van een handelsstal bij het op grote schaal aanvragen van paspoorten voor geïmporteerde paarden en dat hij ten aanzien van de door klager gekochte paarden had moeten signaleren dat ze niet gezond waren en dat hij ten onrechte een verklaring heeft afgegeven waarin is vermeld dat dit wel het geval was.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de paarden van klager, twee tinkers (Irish Cobs) genaamd Savvy en Chrystal.

3.2. In de eerste week van januari 2018 heeft klager bij een handelsstal twee tinkers gekocht, Savvy en Middleton. In verband met gezondheidsklachten heeft klager het paard Middleton twee weken na aankoop omgeruild voor een andere tinker, genaamd Chrystal.

3.3. Enkele maanden voor de aankoop, respectievelijk in september 2017 en in oktober 2017, is voor zowel Chrystal als Savvy, beiden door de betreffende handelsstal geïmporteerd, naar het college heeft begrepen uit het Verenigd Koninkrijk dan wel Ierland, een nieuw paspoort aangevraagd door de stal. De daartoe door de stal ingestuurde aanvraagformulieren zijn door beklaagde ondertekend.

3.4. In de weken na de aankoop zijn bij de paarden gezondheidsklachten geconstateerd. Op 22 januari 2018 constateerde een door klager geconsulteerde dierenarts tijdens een visite bij Savvy chronische veranderingen in de kootholte, mogelijk ten gevolge van chronisch progressief lymfoedeem (CPL), waarover de dierenarts in diens patiëntenkaart heeft vermeld dat deze aandoening al maanden aanwezig leek. Blijkens een door klager in het geding gebrachte verklaring werd op 10 februari 2018 door een hoefsmid bij Savvy een sterk verbrede witte lijn geconstateerd met vloeibaar (dus geen oud en opgedroogd) bloed, hetgeen volgens de hoefsmid wees op eerdere hoefbevangenheid, waarvan de genezing al enige tijd gaande moest zijn, gelet op het feit dat Savvy op dat moment niet kreupel was. Uit de stukken volgt dat op 15 maart 2018 een door klager geïnitieerd laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat Chrystal drager was van het PSSM-gen ( Polysaccharide storage myopathy). Op 19 april 2018 is door een door klager geconsulteerde dierenarts blijkens diens patiëntenkaart bij Chrystal een ernstige vorm van CPL geconstateerd die al maanden aanwezig zou zijn. Op 23 mei 2018 heeft een andere dierenarts de paarden van klager onderzocht en geconstateerd dat bij beide dieren sprake was van een verdikking van de benen met plooien en op sommige plaatsen korsten, hetgeen aanleiding gaf om beide paarden te verdenken van CPL. Op 4 juni 2018 heeft weer een andere geconsulteerde dierenarts vastgesteld dat Savvy kreupel liep, naast dat sprake was van een habituele patellafixatie, een mijtinfectie en mok.

3.5. Naar aanleiding van de bevindingen heeft klager contact opgenomen met de handelsstal, waarna een (civiel) geschil tussen klager en de stal is ontstaan. In het kader van dit geschil is door de stal op enig moment een verklaring van beklaagde d.d. 15 mei 2018 aan klager verstrekt, waarin staat vermeld dat beklaagde beide paarden in december 2017 heeft gezien en dat de paarden op dat moment in goede gezondheid verkeerden en geen aanleiding gaven tot bemerkingen met betrekking tot hoefbevangenheid en/of CPL. In de verklaring heeft beklaagde verder vermeld dat de paarden voor nader onderzoek bij hem op de kliniek zouden moeten worden aangeboden. Klager heeft hiervan afgezien in verband met de verre afstand tot de kliniek en de slechte conditie waarin de paarden verkeerden. Uit de stukken is verder gebleken dat de paarden, na verloop van maanden, in november 2018 zijn geëuthanaseerd. 

3.6. Na (via de stal) de verklaring van beklaagde te hebben ontvangen, heeft klager contact opgenomen met beklaagde en de door hem opgestelde verklaring en de gang van zaken ter discussie gesteld. Beklaagde heeft hierop per brief gereageerd, maar de reactie bleek niet afdoende voor klager, die vervolgens ook contact heeft gezocht met de kliniek waar beklaagde werkzaam is. Nadat ook dit voor klager geen bevredigend resultaat opleverde, heeft hij besloten de onderhavige tuchtprocedure te entameren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde met betrekking tot de twee paarden van klager veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld althans of hij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 4.2 juncto 8.15 Wet dieren. Het college oordeelt overigens niet over financiële geschilpunten, zodat deze buiten de tuchtrechtelijke beoordeling blijven.

5.2. Uit de stukken en hetgeen bij navraag ter zitting naar voren is gekomen, heeft het college de klacht aldus begrepen dat beklaagde wordt verweten dat hij niet in het belang van het dier en (toekomstige) diereigenaren heeft gehandeld door medewerking te verlenen aan door klager vermeende dubieuze praktijken van een handelsstal bij het op grote schaal aanvragen van paspoorten voor door de stal geïmporteerde paarden, dat hij had moeten signaleren dat de paarden van klager niet gezond waren en dat hij in dat verband een onjuiste verklaring op schrift heeft gesteld en verstrekt.  

5.3. Voor zover klager in zijn algemeenheid de hiervoor beschreven praktijken van de stal en de rol van beklaagde hierin ter discussie heeft gesteld, is de klacht naar het oordeel van het college niet-ontvankelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat naar vaste jurisprudentie in tuchtprocedures diereigenaren alleen kunnen klagen over veterinaire kwesties die hun eigen dieren aangaan.

5.4. Dan naar de klacht dat beklaagde had moeten zien dat de paarden niet gezond waren en dat hij nadien in een verklaring heeft opgeschreven dat dit wel het geval was. In dat verband geldt dat een door een dierenarts verstrekte verklaring over de gezondheidstoestand van een dier onderwerp van tuchtrechtelijke toetsing kan zijn. Nu die in mei 2018 opgestelde verklaring betrekking heeft op de paarden van klager, kan klager in dit geval naar het oordeel van het college in dit klachtonderdeel worden ontvangen. Het college heeft overigens vastgesteld dat er onduidelijkheid is over de momenten waarop beklaagde de paarden heeft gezien. In zijn verklaring van 15 mei 2018 schrijft beklaagde dat hij Savvy en Chrystal in december 2017 heeft gezien. Ter zitting heeft beklaagde echter verklaard dat dit een vergissing betrof en dat hij beide paarden tweemaal heeft gezien; eenmaal in het kader van de paspoortaanvraag – respectievelijk op 26 oktober 2017 en 7 september 2017 en daarna eind 2017 nog een tweede keer voor een enting. Het college ziet onvoldoende reden om de ter zitting gegeven uitleg in twijfel te trekken en gaat er in het hiernavolgende van uit dat de verklaring van 15 mei 2018 betrekking had op die beide door beklaagde ter zitting genoemde momenten.

5.5. Het college stelt voorop dat in het kader van een aanvraag van een paspoort een klinische keuring op zichzelf niet vereist is. Niettemin zal, alleen al ten behoeve van het controleren van het signalement, doorgaans een observatie van het paard in kwestie plaatsvinden. Beklaagde heeft uitgelegd dat zijn werkwijze aldus is dat hij, wanneer hij paarden ziet in het kader van de aanvraag van een paspoort, kort een globale klinische blik op de paarden werpt, waarbij de paarden meestal ook kort in beweging worden bekeken. Voorts heeft beklaagde gesteld dat hij controleert of de paarden gechipt zijn of dat er tekenen zijn die erop wijzen dat een chip chirurgisch is verwijderd, dat hij het signalement controleert en vastlegt en dat hij, indien afwijkingen worden waargenomen, deze normaliter altijd rapporteert aan de stal en dat hij in die situatie de afwijkingen ook vastlegt in een patiëntenkaart en indien nodig, in veterinaire zin verdere actie onderneemt. Het college acht deze uitleg plausibel en is van oordeel dat, nu beklaagde, zoals hij heeft gesteld, in het onderhavige geval aan de stal geen afwijkingen heeft gerapporteerd en ook geen verslag heeft opgemaakt met betrekking tot eventuele gebreken, uit zou mogen worden gegaan van de situatie dat de twee paarden op de bewuste momenten geen zichtbare klinische afwijkingen vertoonden, hetgeen meebrengt dat de inhoud van de door beklaagde verstrekte verklaring niet onjuist hoeft te zijn.

5.6. Beklaagde heeft verder naar het oordeel van het college niet onterecht gesteld dat de aandoeningen die later zijn geconstateerd door opvolgend dierenartsen, in een kort tijdbestek kunnen ontstaan en zich binnen korte tijd kunnen openbaren, waardoor het bepalen van de ontstaansdatum ervan niet althans niet goed mogelijk is. Zo daarover door opvolgend dierenartsen en de hoefsmid van klager al opmerkingen zijn gemaakt, hoeft dit nog niet te betekenen dat er op het moment van de aanvraag van de paspoorten of op het moment van enten al duidelijke klinische verschijnselen waren die op de genoemde aandoeningen wezen en bij eerste observatie al konden en hadden behoren te worden waargenomen, waarbij herhaald zei dat in het kader van een paspoortaanvraag een klinische keuring niet verplicht is. In dat laatste verband wordt door het college terzijde opgemerkt dat klager voorafgaand aan de koop van de paarden niet heeft besloten tot een -klinische en/of röntgenologische- aankoopkeuring door een dierenarts aan de hand van het binnen de paardenwereld algemeen bekende onderzoeksrapport c.q. keuringsrapport naar ontwerp van de Groep Geneeskunde van het Paard van de KNMvD, hetgeen beklaagde niet kan worden aangerekend. Overigens is ook met betrekking tot de (invulling van de) paspoortaanvragen als zodanig voor het college onvoldoende gebleken en niet vast komen staan dat beklaagde daarbij in zijn rol van dierenarts verwijtbaar handelen kan worden verweten dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben.

5.7. Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen dat de verklaring van beklaagde ten aanzien van de gezondheid van de paarden in de periode voor de aankoop door klageronjuist is geweest. Ook voor het overige ziet het college onvoldoende aanleiding om aan het handelen van beklaagde tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden.

5.8. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht niet-ontvankelijk (vgl. rov. 5.3) en voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden d rs. J. Hilvering, d rs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.Ph.J. Hovius , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 4 mei 2020.

NB   In verband met de thans geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Coronavirus is de onderhavige zaak bij wege van uitzondering niet met toepassing van artikel 8.25, tweede lid van de Wet Dieren, in het openbaar kunnen worden uitgesproken.  Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van deze uitspraak via  https://tuchtrecht.overheid.nl  wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van het college op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van de hiervoor genoemde bepaling van de Wet dieren.