ECLI:NL:TDIVTC:2020:29 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/45

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:29
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/45
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten aanzien een hond, die met spoed was verwezen in verband met een maagdilatatie c.q. maagtorsie, onvoldoende onderzoek te hebben uitgevoerd en ook anderszins nalatig te hebben gehandeld, met als gevolg dat de hond is overleden. Gegrond, waarschuwing.

X,             klager,

tegen

Y,            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 27 februari 2020. Partijen waren daarbij aanwezig. Na de hoorzitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij ten aanzien van de hond van klager, die met spoed naar hem was verwezen in verband met een maagdilatatie c.q. maagtorsie, onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd en ook anderszins veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld, met als gevolg dat de hond is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Duitse staande langhaar, geboren op 21 maart 2013.

3.2. Klager constateerde op dinsdagavond 8 januari 2019 dat de hond vergeefs probeerde te braken, ineens veel speeksel produceerde en dat de maag van de hond, zoals hij het zelf heeft beschreven, als een ‘rubberen bal’ in de buikholte klotste. Klager had het vermoeden dat sprake kon zijn van een maagtorsie en heeft direct de hulp een dierenarts gezocht. Omdat de praktijk van de eigen dierenarts op dat moment niet geopend was, kwam klager terecht bij de praktijk van de dienstdoend dierenarts (hierna: de verwijzend dierenarts). De verwijzend dierenarts heeft een algemeen lichamelijk onderzoek bij de hond verricht. Blijkens de patiëntenkaart is daarbij vastgesteld dat de hond een verhoogde polsslag had, dat de slijmvliezen wat bleek waren, dat de lichaamstemperatuur 37,9 graden Celsius bedroeg en dat de buik vol en hard aanvoelde. De verwijzend dierenarts heeft getracht de hond te sonderen, hetgeen echter niet is gelukt. Zij heeft vervolgens middels het puncteren van de maag gas afgelaten. Daarna heeft zij een röntgenfoto van de buik gemaakt waarover in de patiëntenkaart is genoteerd “MDV” ofwel Maag Dilatatie Volvulus” (een maagtorsie). De verwijzend dierenarts heeft de hond met spoed verwezen naar de praktijk van beklaagde. In de patiëntenkaart van de verwijzend dierenarts staat vermeld dat de hond werd doorgestuurd voor operatie. Beklaagde heeft tevoren via de verwijzend dierenarts telefonisch doorgegeven wat de kosten van een operatie zouden bedragen. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat bij de verwijzend dierenarts een poging tot sonderen was mislukt en dat hond aldaar was gepuncteerd.

3.3. Even voor middernacht is klager met de hond in de auto vertrokken vanuit de praktijk van de verwijzend dierenarts naar de praktijk van beklaagde, waar hij ongeveer drie kwartier later arriveerde. Beklaagde stond klager en de hond in de deuropening van de praktijk reeds op te wachten. Klager heeft verklaard dat de hond op het moment dat ze uit de auto kwam naar een hoek van het parkeerterrein is gelopen en vergeefs een poging tot braken heeft gedaan. Beklaagde heeft ter zitting echter verklaard dat hij die loze braakpoging niet heeft waargenomen. Hij vond de hond er bij aankomst, naar hij heeft gesteld,  verrassend goed uitzien. In de patiëntenkaart is het volgende opgenomen:

“AO: gezond ogend dier. Ademhaling: gb Pols: KRESS wel een wat verhoogde pols. Hart: reine harttonen. Slijmvliezen: roze CRT<1. Buikpalpatie: mooie soepele buik. (mn op links achter de rib boog geconcentreerd of ik daar een maag gevuld met gas kon vinden) Zowel percussie als auscultatie: geen enkele aanwijzing voor een maagtorsie/volvulus/oploping. (…) Ik heb [klager]  verteld dat er nu geen reden was om Lize te sonderen en ook dat er nu geen reden was om Lize te opereren.”

3.4. Beklaagde heeft na zijn beoordeling aan klager verteld dat de hond weer naar huis mocht. Daarop heeft klager hem erop gewezen dat de verwijzend dierenarts een röntgenfoto had gemaakt. Beklaagde beschikte niet over die foto en heeft contact opgenomen met de verwijzend dierenarts, die de röntgenfoto naar hem heeft verstuurd. Op die foto heeft beklaagde, naar hij ter zitting heeft verklaard en zoals ook door hem in de patiëntenkaart is genoteerd, gezien dat ten tijde van het maken van die röntgenfoto duidelijk sprake was van een maagoploping. Omdat hetgeen hij waarnam op de röntgenfoto echter niet overeenstemde met de toestand waarin de hond nadien bij hem was aangekomen, sterkte dit hem in zijn aanname dat de oploping zich had opgelost. Hoewel hij tevoren (onder meer) verschillende maten siliconen maagsondes had klaargelegd, heeft beklaagde er niet voor gekozen om te sonderen, een röntgenfoto te maken of te opereren, omdat hij ervan uitging dat de problematiek van tijdelijke aard was geweest en zich reeds had opgelost. In overleg met klager is toch besloten de hond op te nemen in de praktijk ter observatie, waarbij alsdan de volgende ochtend een evaluatie zou kunnen plaatsvinden over de gezondheidstoestand van de hond en het vervolg. Beklaagde heeft voorafgaande aan de opname Emeprid (ter voorkoming van misselijkheid en braken) aan de hond toegediend. Beklaagde en klager hebben de praktijk gezamenlijk omstreeks 1:00 uur verlaten. Beklaagde heeft vervolgens omstreeks 4:00 uur in de ochtend een controle bij de hond uitgevoerd en daarbij toen geen bijzonderheden vastgesteld.

3.5. De volgende dag was beklaagde op een andere locatie van de praktijk werkzaam. Hij heeft omstreeks 8.30 uur naar de praktijk gebeld om te vragen hoe het met Lize was. Toen is hem verteld dat een dierenverzorgster de hond eerder die ochtend had uitgelaten en dat de hond wat had gedronken en zich volkomen normaal gedroeg. In de loop van de ochtend heeft een collega van beklaagde op de praktijk vastgesteld dat de hond echter weer acute oploping kreeg en voorts dat de hond hartritmestoornissen had. Er is vergeefs getracht de hond te sonderen. Vervolgens is de maag van hond gepuncteerd om gas af te laten. Een nieuwe poging tot sonderen is wederom mislukt en de hond is direct naar de voorbereidingsruimte gebracht voor een operatie. De hond is daartoe onder narcose gebracht, echter is de hond, - naar blijkens de stukken door de praktijk wordt aangenomen tengevolge van hartstoornissen - overleden, nog voordat ze op de operatietafel lag. Er is geen sectie op het stoffelijk overschot van de hond verricht.

3.6. Na het overlijden van de hond hebben partijen elkaar nog enkele keren gesproken. Voorts heeft klager gesproken met twee collega’s van beklaagde, die in de ochtend van 9 januari 2019 de spoedoperatie zouden gaan uitvoeren. Op enig moment heeft klager de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Klager verwijt beklaagde dat hij de hond, nadat deze naar hem was verwezen, niet heeft gesondeerd, dat hij ook niet tot een operatie is overgegaan en dat de hond zonder toezicht in opname heeft verbleven. Dat klager ermee heeft ingestemd dat de hond op de praktijk werd opgenomen verklaart klager vanuit de omstandigheid dat hij geëmotioneerd en overrompeld was.

5.3. Beklaagde heeft in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat hij, toen klager met de hond bij zijn praktijk aan kwam, een volkomen slanke hond - zonder opgezette buik – zag, zonder verschijnselen die wezen op een maagdilatatie c.q. maagtorsie. Dit is volgens beklaagde de reden geweest dat hij heeft besloten niet te sonderen, geen röntgenfoto te maken en niet te opereren. Voorts heeft hij verklaard dat, als hij had waargenomen dat de hond bij aankomst op de praktijk een loze poging tot braken had gedaan, hij mogelijk wel een noodzaak tot ingrijpen zou hebben gezien.

5.4. Het college is na bestudering van het dossier en na partijen te hebben gehoord op zitting, tot de conclusie gekomen dat beklaagde diverse verwijten zijn te maken met betrekking tot zijn veterinair handelen in deze zaak. Allereerst kan beklaagde worden verweten dat hij bij zijn  anamnese kennelijk niet heeft uitgevraagd wat er zich in de periode tussen het vertrek bij de verwijzend dierenarts tot aan de aankomst op zijn praktijk heeft voorgedaan en hoe de hond er in die tussenliggende periode aan toe is geweest. Gelet op het ziektebeeld alsmede op de omstandigheid dat beklaagde de loze braakpoging op het parkeerterrein, volgens zijn eigen verklaring, niet heeft waargenomen, had beklaagde in de visie van het college aan klager tenminste de vraag moeten stellen of de hond tussentijds nog loze braakpogingen had gedaan. Zou beklaagde dit wel hebben uitgevraagd, dan was, naar aangenomen mag worden, aan het licht gekomen dat de hond kort na aankomst bij de praktijk een loze braakpoging in de hoek van de parkeerplaats had gedaan.

5.5. Voorts valt voor het college niet goed te begrijpen waarom beklaagde, als hij het raadzaam achtte dat de hond in de nacht zou worden geobserveerd, hij ervoor heeft gekozen de hond in de praktijk op te nemen waar gedurende de nacht – behoudens een eenmalige controle in de vroege ochtend – niemand aanwezig was. Het ligt dan meer voor de hand navraag te doen bij de eigenaar naar de mogelijkheden om thuis toezicht te houden en gedurende de nacht in de nabijheid van de hond te verblijven.

5.6. Het belangrijkste verwijt dat beklaagde echter valt te maken is dat hij de hond niet heeft gesondeerd en/of geen nieuwe röntgenfoto heeft gemaakt. In gegeven omstandigheden, waarbij de hond kort ervoor - bij de verwijzend dierenarts - verschijnselen van een maagdilatatie met mogelijk een maagtorsie vertoonde en vergeefs is geprobeerd te sonderen. waarna de maag is gepuncteerd, diende beklaagde de hond naar het oordeel van het college op afwezigheid van een maagtorsie te controleren door een nieuwe poging tot sonderen te doen dan wel door een nieuwe röntgenfoto te maken. In dit geval hadden de beschreven klinische verschijnselen van een maagdilatatie zich ongeveer een uur daarvoor nog voorgedaan. De waarneming van beklaagde, dat de hond geen opgezette buik meer had toen deze bij zijn praktijk arriveerde, kon immers verklaard worden door de maagpunctie die door de verwijzend dierenarts was uitgevoerd, en waarvan beklaagde op de hoogte was. De stelling van beklaagde ter zitting, dat een maagtorsie in enkele gevallen verdwijnt na het puncteren, betekent in de visie van het college nog niet dat hier geen controle meer hoefde plaats te vinden, temeer nu de tijdspanne tussen het consult bij de verwijzend dierenarts en het consult bij beklaagde nog geen uur bedroeg. Het door beklaagde veronderstelde positieve scenario kon naar het oordeel van het college in dit geval niet slechts worden gebaseerd op de klinische gesteldheid van het dier, maar diende gecontroleerd te worden door te sonderen of door een röntgenfoto te maken. Het valt beklaagde te verwijten dat hij dat niet heeft gedaan.

5.7. Overige door klager aangevoerde verwijten (onhygiënische omstandigheden met betrekking tot klaargelegde sondes, niet temperaturen van de hond, niet aanwezige assistentie) zijn niet komen vast ofwel naar het oordeel van het college niet van dien aard of van zodanig gewicht dat deze zouden moeten leiden tot verdere tuchtrechtelijke consequenties.

5.8. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond, als hiervoor onder 5.4 tot en met 5.6  beschreven.  Na te melden maatregel wordt door het college passend geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor onder 5.4 tot en met 5.6 is beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. M.P.J. Hovius, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 4 mei 2020.

NB   In verband met de thans geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Coronavirus is de onderhavige zaak bij wege van uitzondering niet met toepassing van artikel 8.25, tweede lid van de Wet Dieren, in het openbaar kunnen worden uitgesproken.  Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van deze uitspraak via  https://tuchtrecht.overheid.nl  wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van het college op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van de hiervoor genoemde bepaling van de Wet dieren.