ECLI:NL:TDIVTC:2020:27 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/17

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:27
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/17
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een operatie van een fret onvoldoende rekening te hebben gehouden met en de diereigenaar onvoldoende te hebben gewezen op de daaraan verbonden risico’s. Ongegrond.

X,            klaagster,                 

tegen:

Y,            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020, waarbij partijen zijn verschenen. Na de hoorzitting is de zaak in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde met betrekking tot een operatie van de fret van klaagster, onvoldoende rekening heeft gehouden met en klaagster onvoldoende heeft gewezen op de daaraan verbonden risico’s.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de fret van klager, geboren op 1 maart 2010.

3.2. Op 10 december 2018 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd, omdat zij vermoedde dat de fret last van haar gebit. Het college heeft begrepen dat klaagster zich tot beklaagde, niet haar vaste dierenarts, had gewend vanwege het feit dat zij had vernomen dat beklaagde de nodige ervaring met deze diersoort had.

3.3. Beklaagde heeft bij het consult een anamnese afgenomen en de fret klinisch onderzocht, waarbij onder meer werd vastgesteld dat het gebit in een erg slechte staat verkeerde. Beklaagde heeft een gebitsbehandeling geadviseerd, die onder narcose diende plaats te vinden. In dat kader heeft klaagster gesteld dat beklaagde wel in meer algemene zin heeft aangegeven dat aan elke narcose risico’s zijn verbonden, maar dat beklaagde tevens zou hebben  benadrukt “dat het gewoon goed zou komen”.

3.4. Op 13 december 2018 heeft klaagster zich met de fret voor de gebitsbehandeling op de praktijk van beklaagde gemeld. Beklaagde heeft een pre-anesthetisch onderzoek uitgevoerd, waarbij onder meer het hart en de longen van de fret zijn beluisterd, de slijmvliezen en lymfeknopen zijn beoordeeld en de buik is bevoeld, wat geen bijzonderheden aan het licht bracht. Hierna heeft de fret een sederend roesje gekregen en is bloed afgenomen. Intuberen bleek vanwege de staat en stand van het gebit niet goed mogelijk en beklaagde heeft de fret een injectie met Sedastart en Ketamine toegediend. Hierna stopte de ademhaling al vrij snel en direct daarna werd geen hartslag meer waargenomen en is de fret komen te overlijden.

3.5. Beklaagde heeft geadviseerd het eerder afgenomen bloed toch nog te (laten) onderzoeken alsook om pathologisch onderzoek te laten verrichten, maar klaagster heeft daarvan afgezien. Klaagster heeft op enig moment hierna besloten tot het entameren van de onderhavige tuchtprocedure.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de fret van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij die tuchtrechtelijke beoordeling wordt naar vaste jurisprudentie niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of beklaagde als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

5.2. Klaagster heeft op 10 december 2018 met de fret de praktijk van beklaagde geconsulteerd omdat zij vermoedde dat de fret last had van haar gebit. Uit de anamnese kwam naar voren dat de fret sinds juli 2018 eenmaal daags 1 mg Prednison kreeg toegediend vanwege een insulinoom. Klaagster meldde voorts dat de fret soms zwak in de achterhand was, hetgeen echter was verbeterd sinds het gebruik van Prednison. Verder gaf klaagster aan dat de fret aan een oog blind was, soms staarde en af en toe kreunend ademde, en dat ze sinds enkele dagen ook misselijk was en een opgezette buik had, in verband waarmee ze van de eigen dierenarts Omeprazol voorge­schreven had gekregen.

5.3. Na de anamnese heeft beklaagde de fret klinisch onderzocht. De ademhalings- en de polsfrequentie waren niet afwijkend en de slijmvliezen waren roze en vochtig. Aan de lymfeknopen waren geen bijzonderheden te voelen, terwijl ook de buikpalpatie niet afwijkend was. Wel had de fret oogproblemen in die zin dat met betrekking tot beide ogen sprake was van uitgebreid cataract en was ze links blind. Rechts was nog wel sprake van een pupilreflex.

5.4. Beklaagde concludeerde dat het gebit in slechte staat verkeerde, met ontstekingen en odontoclastische resorpties. Het college acht op basis van de beschrijving in het dossier voldoende aannemelijk dat het extraheren van meerdere gebitselementen geïndiceerd was, mede om ontstekingsprocessen te stoppen en eventuele pijn tegen te gaan c.q. te voorkomen en daarmee de kwaliteit van het verdere leven van de fret te verbeteren. Het college kan beklaagde dan ook volgen in haar advies om een gebitsbehandeling uit te voeren, waarmee klaagster heeft ingestemd.

5.5. Op 13 december 2018 heeft klaagster de fret bij beklaagde gebracht voor de gebits­behandeling. Er is die dag een pre anesthetisch onderzoek uitgevoerd, dat geen bijzonderheden opleverde en waarbij het hart en de longen zijn beluisterd, de slijmvliezen en lymfeknopen zijn beoordeeld en de buik is gepalpeerd. Uit de gesprekken met klaagster en de uitgevoerde lichamelijke onderzoeken was weliswaar gebleken van een op leeftijd zijnde fret, die werd behandeld met Prednison in verband met insulinomen, dat er ook sprake was van zwakheid in de achterhand, alsook dat de fret aan één oog blind was, echter is het college van oordeel dat die omstandigheden op zichzelf geen contra-indicatie of reden vormden om aan te nemen dat de fret, die er blijkens de stukken nog goed en levendig uitzag, een narcose en gebitsbehandeling conditioneel niet zou aankunnen. Niet ingrijpen zou voorts een verdere achteruitgang veroorzaken en dat tot een gebitsbehandeling onder narcose is besloten wordt door het college in de gegeven situatie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar bevonden.

5.6. Beklaagde heeft na het pre anesthetisch onderzoek de fret een roesje met zuurstof en isofluraan gegeven en op een warmtematje gelegd. Vervolgens heeft zij de fret een injectie met pijnstillende medicatie toegediend, bloed afgenomen om dat later nader te kunnen onderzoeken en daarna de stembanden verdoofd. Vanwege de uitgebreide ontstekingen in de bek van de fret lukte het intuberen niet goed en het is om die reden naar het oordeel van het college begrijpelijk geweest dat daarvan is afgezien. Beklaagde heeft de fret ter sedatie een injectie met 0,01 ml Sedastart en 0,01 ml Ketamine toegediend. Ondanks dat de fret aan de ECG bewaking lag en zuurstof kreeg toegediend, stopte ze vervolgens al vrij snel met ademhalen, waarna direct daarop ook geen hartslag meer kon worden waargenomen. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat, vanwege de snelheid waarmee een en ander plaatsvond, het niet meer mogelijk was het in verband met het insulinoom klaarliggende infuus met glucose aan te leggen en is ook niet gebleken dat het overlijden van de fret te voorkomen was geweest.

5.7. Het college acht het begrijpelijk dat bij klaagster de gedachte heeft postgevat dat zij haar  weliswaar op leeftijd zijnde, maar op zichzelf nog redelijk gezonde fret heeft verloren als gevolg van de narcose, waarvoor  zij beklaagde verantwoordelijk houdt. Het is in de (dier)geneeskunde echter een feit van algemene bekendheid dat ook een in goede en normale conditie verkerende patiënt aan een narcose kan komen te overlijden, ook zonder dat daarbij door de (dieren)arts fouten zijn gemaakt. In het onderhavige geval heeft geen sectie plaatsgevonden en is de exacte oorzaak van het overlijden niet komen vast te staan, terwijl hiervoor reeds is overwogen dat er weliswaar ouderdomsklachten waren, maar geen contra-indicaties om van de narcose en de ingreep, die ook in de visie van het college geïndiceerd was, af te zien. Een en ander neemt niet weg dat bij operaties het narcoserisico altijd aanwezig is, hetgeen meebrengt dat een diereigenaar daar door een dierenarts op behoort te worden gewezen.

5.8. Vastgesteld moet worden dat de  lezingen over de door beklaagde verstrekte informatie aangaande de uit te voeren narcose en behandeling uiteen lopen. Klaagster stelt dat beklaagde wel heeft aangegeven dat aan elke narcose risico’s zijn verbonden, maar dat zij tevens bij herhaling zou hebben gezegd ‘dat het gewoon goed zou komen’. Beklaagde stelt echter dat zij met beklaagde uitgebreid het narcoserisico heeft besproken, omdat de fret al op leeftijd was en enige ouderdomsklachten had. Gelet op de tegenovergestelde lezingen is het voor het college niet mogelijk de feiten omtrent het verloop en de precieze inhoud van het in dit verband tussen partijen besprokene vast te stellen. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Hier kan het college slechts vaststellen dat het narcoserisico wél ter sprake is geweest, maar niet hoe uitgebreid en nadrukkelijk de uitleg van beklaagde daarover is geweest. Dat beklaagde klaagster te rooskleurig zou hebben geïnformeerd is niet komen vast te staan en voor zover zij kennelijk van een positieve afloop uitging, acht het college dit niet verwijtbaar, waarbij wordt opgemerkt dat het overlijden voor beide partijen onverwacht is opgetreden, indachtig de redelijk goede conditie waarin de fret verkeerde. De klacht over de (verkeerd of te rooskleurig) verstrekte informatie aangaande het narcoserisico stuit dus af op een gebrek aan bewijs. Overigens ziet het college ook met betrekking tot hetgeen klaagster nog heeft  gesteld omtrent het door beklaagde aan de fret gegeven voedsel, onvoldoende aanleiding voor tuchtrechtelijke consequenties.

5.9. Op grond van het vorenstaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.Ph.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 4 mei 2020.

NB   In verband met de thans geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Coronavirus is de onderhavige zaak bij wege van uitzondering niet met toepassing van artikel 8.25, tweede lid van de Wet Dieren, in het openbaar kunnen worden uitgesproken.  Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van deze uitspraak via  https://tuchtrecht.overheid.nl  wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van het college op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van de hiervoor genoemde bepaling van de Wet dieren.