ECLI:NL:TDIVTC:2020:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/11

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:25
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/11
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten in de zorgverlening aan een papegaai tijdens een verblijf in een door hem geëxploiteerd pension, waarbij ziekteverschijnselen niet zouden zijn opgemerkt en is nagelaten daar onderzoek naar te doen. Ongegrond.

X,      klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Beklaagde was daarbij aanwezig. Klaagster is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De zaak is na de hoorzitting door het college in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, tekort te zijn geschoten in de zorgverlening aan de vogel van klaagster tijdens een verblijf in een door beklaagde geëxploiteerd pension, waarbij ziekteverschijnselen niet zouden zijn opgemerkt en is nagelaten daar onderzoek naar te doen, ten gevolge waarvan de vogel zou zijn overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de papegaai-achtige Rode Lori van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige zaak hebben geleid 19 jaar oud was.

3.2. Beklaagde is eigenaar van een dierenartsenpraktijk en exploiteert daarnaast een dierenpension. Het dierenpension is gevestigd in c.q. nevengelegen aan de dierenartsenpraktijk. Beklaagde is zowel in de praktijk als in het dierenpension werkzaam.

3.3. Op donderdag 9 augustus 2018 heeft de partner van klaagster de vogel bij beklaagde gebracht om het dier gedurende enkele dagen in het dierenpension onder te brengen, omdat klaagster en hij een aantal dagen van huis zouden zijn. De vogel van klaagster had eerder al diverse keren in het pension verbleven.

3.4. Een aantal dagen nadien, op 13 augustus 2018, heeft de partner van klaagster de vogel aan het eind van de dag weer opgehaald. Volgens klaagster signaleerde haar partner bij het ophalen omstreeks 18:15 uur dat de papegaai niet bewoog, onverzorgd en lusteloos leek en dat er kleine (dons)veertjes op de bodem van haar kooi lagen, naast dat de vogel niet althans minder gegeten leek te hebben (het voerbakje in de kooi was nog vol, hetgeen in verband met het vaste tijdstip van voeren ongebruikelijk was).

3.5. Klaagster heeft gesteld dat de papegaai zich na thuiskomst vastklampte aan de kooi, niet bewoog, weinig en traag at en dat zij na enige tijd beklaagde heeft gebeld. Beklaagde heeft in dit gesprek aangegeven dat de symptomen mogelijk werden veroorzaakt door stress ten gevolge van het vervoer van het pension naar huis en dat, indien klaagster bij de praktijk langs wilde komen, een spoedafspraak gemaakt kon worden. Klaagster heeft hier geen gebruik van gemaakt en heeft die avond telefonisch contact opgenomen met andere dierenartsenpraktijken. De papegaai bleek die avond elders alleen gezien en onderzocht te kunnen worden bij een gespecialiseerde tweedelijnskliniek. Volgens klaagster heeft zij daartoe echter niet besloten, omdat zij de reisafstand te ver en te belastend voor de papegaai vond.

3.6. De volgende dag, op 14 augustus 2018, heeft klaagster een andere dierenarts geconsulteerd, die de vogel heeft onderzocht. Deze constateerde onder meer dat de vogel wat mager was, dat de beide poten verzwakt leken en dat bij hartauscultatie een ruis hoorbaar was. Er is besloten om de vogel aldaar op te nemen voor verder onderzoek en verzorging. Er is bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat er sprake was van slechte vaatvulling, passend bij shock en dehydratie, hyperglycemie en hypocalciëmie. Er is een bloeduitstrijkje gemaakt, waaruit een wat verhoogd aantal witte bloedcellen bleek, hetgeen kon wijzen op een infectie of op stress, waarbij het laatste het meest waarschijnlijk werd geacht. Er is verder een röntgenfoto gemaakt. Daarop was te zien dat in het maagdarmkanaal een metaaldeeltje ter grootte van ongeveer 1 mm aanwezig was, op basis waarvan qua waarschijnlijkheidsdiagnose uit is gegaan van metaalvergiftiging, met een zeer gereserveerde prognose. In de patiëntenkaart van deze kliniek is met betrekking tot de in te stellen behandeling genoteerd:

“.. CaNa-edetaat + penicillamine

- SC infuus ter ondersteuning van de behandeling + uitspoelen van de glucose

- Sondevoeding

- AB kuur ivm mogelijk e infectie

(verhoogd aantal witte bloedcellen)

- Calcium injecties ”.

In de patiëntenkaart staat verder vermeld dat klaagster haar vogel voor de nacht mee naar huis zou nemen en de volgende dag terug zou brengen om de behandeling voort te zetten.

3.7. Op 15 augustus 2018 is de vogel aan het begin van de middag op de betreffende praktijk overleden. In overleg met klaagster is besloten om sectie op het stoffelijk overschot uit te laten voeren. Hieruit is onder meer gebleken dat het maagdarmkanaal enigszins verkleefd zat aan de omliggende organen en werd daarin een metaaldeeltje gevonden en verwijderd dat qua grootte overeenkwam met het gesignaleerde deeltje op de röntgenfoto. Er is uitgegaan van  metaalvergiftiging, zonder dat de herkomst van het deeltje vastgesteld kon worden.

3.8. Klaagster stelt dat zij na het overlijden van haar papegaai per e-mail contact heeft opgenomen met beklaagde, die hier echter niet op zou hebben gereageerd. Beklaagde heeft gesteld dat hij naar aanleiding van de e-mailberichten van klaagster twee keer contact met haar heeft opgenomen en haar eind augustus 2018 het betaalde bedrag voor het verblijf in het pension heeft gerestitueerd. Enige tijd hierna heeft klaagster de onderhavige procedure geëntameerd, met zoveel woorden stellende dat beklaagde tijdens het pensionverblijf had dienen te signaleren dat de vogel ziek was en daar nader onderzoek naar had moeten doen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de vogel van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop van oordeel te zijn dat beklaagde, als eigenaar van het dierenpension waar de vogel verbleef, (eind)verantwoordelijk was voor de zorg voor en het toezicht op de vogel gedurende het verblijf van 9 augustus tot en met 13 augustus en dat van hem daarnaast in zijn hoedanigheid van dierenarts mocht worden verwacht, nu hij zelf in het pension meewerkte en de vogel gedurende het verblijf meermaals heeft gezien, eventuele ziekteverschijnselen te signaleren en daarop zonodig in veterinaire zin actie te ondernemen.

5.3. Volgens klaagster was haar vogel op het moment van ophalen op 13 augustus 2018 ziek en moet dit al enkele dagen eerder tijdens het verblijf in het pension het geval zijn geweest. Klaagster stelt dat haar partner bij het ophalen constateerde dat de vogel suf oogde, niet bewoog, niet wilde eten of drinken en zij haar veren niet had verzorgd. Klaagster heeft, naar aanleiding van de nadien door een opvolgend dierenarts gestelde diagnose metaalvergiftiging, middels de ingediende tuchtklacht de vraag opgeworpen of beklaagde aan zijn zorgplicht als dierenarts heeft voldaan, omdat haar vogel tijdens het verblijf in het pension een stuk metaal moet hebben ingeslikt althans daar(door) ziek is geworden, en beklaagde heeft verzuimd te signaleren dat de vogel medische hulp nodig had en daarop actie te ondernemen.  

5.4. Met betrekking tot het metaaldeeltje dat door een opvolgend dierenarts werd gesignaleerd en de diagnose metaalvergiftiging die door deze dierenarts werd gesteld, is voor het college op basis van het dossier ongewis hoe en wanneer dit metaaldeeltje in de buik van de vogel terecht is gekomen. Beklaagde heeft aangegeven dat de vogel op 9 augustus 2018, zoals eerdere keren, in haar eigen kooi naar het pension is gebracht en dat de vogel gedurende het gehele verblijf niet uit haar eigen kooi is geweest. In het dossier is geen hard bewijs te vinden voor de (veronder)stelling van klaagster dat de vogel het later gesignaleerde metaaldeeltje tijdens het pensionverblijf in het lichaam heeft gekregen en dat zulks aan nalatigheid van beklaagde of van een van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende personeelsleden kan worden geweten. Dit blijft een speculatieve veronderstelling. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat de vogel in de kooi de beschikking had over een door klaagster meegegeven metalen lepel.

5.5. Ten aanzien van de ziekteverschijnselen die de vogel volgens klaagster bij het ophalen vertoonde en reeds gedurende het verblijf moet hebben gehad, overweegt het college als volgt. Beklaagde heeft ter zitting toegelicht dat zijn assistentes tijdens het verblijf van de vogel in het pension zorgden voor het voeren van en het toezicht op de vogel en dat hij zelf het bewuste weekend dienst had en dan ook voor de dieren in het pension zorgt. Beklaagde heeft verder gesteld dat hij de vogel (in ieder geval) op zondag en maandag heeft gezien en dat het dier die dagen niet ziek oogde en geen ziekteverschijnselen vertoonde, waarbij ook de ontlasting, die, zoals gebruikelijk bij dieren die in het pension verblijven, regelmatig werd gecontroleerd, niet afwijkend was. Voor zover klaagster heeft gesteld dat haar partner bij het ophalen van de vogel zag dat het voerbakje in de kooi nog vol was, waaruit klaagster kennelijk heeft afgeleid dat het dier niet of weinig had gegeten, heeft beklaagde daartegenover gesteld dat, conform afspraak met althans op verzoek van klaagster, het door haar meegegeven voer en fruit meerdere keren per dag werd aangevuld, zodat de vogel niet zonder eten zou komen te zitten. Het college volgt beklaagde in zijn redenering dat dit kan verklaren waarom het bakje op het moment van ophalen niet leeg was, waar het enkele feit dat er nog voer in het bakje zat, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat de vogel tijdens het verblijf niet of nauwelijks heeft gegeten en bij het ophalen in een slechte conditie verkeerde.

5.6. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is hier niet het geval en door het college kan niet worden vastgesteld dat gedurende het verblijf onvoldoende toezicht op de vogel is gehouden en dat er door beklaagde of door onder zijn verantwoordelijkheid vallende medewerkers ziekteverschijnselen of signalen zijn gemist die tot nader onderzoek of anderszins (veterinair) ingrijpen hadden genoopt.

5.7. Beklaagde heeft gesteld dat de partner van klaagster bij het ophalen van de vogel op 13 augustus 2018 ook niet aan hem of zijn personeel heeft gemeld dat de vogel volgens hem een zieke indruk maakte. Toen klaagster beklaagde later die avond belde omdat zij zich zorgen maakte over haar vogel, die na thuiskomst ziek leek te zijn, heeft beklaagde aangegeven dat de klachten mogelijk te wijten waren aan stress ten gevolge van de autorit naar huis. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd de situatie nog even aan te zien en daarnaast aangeboden om, indien klaagster het niet vertrouwde of de klachten zouden aanhouden dan wel verergeren, met de papegaai naar de praktijk te komen voor een spoedconsult. Klaagster heeft om haar moverende redenen van die mogelijkheid afgezien en beklaagde is hierdoor niet meer in de gelegenheid geweest om zelf nader onderzoek te doen naar de gemelde ziekteverschijnselen.

5.8. Verder hebben partijen verschillende lezingen gegeven over de communicatie na het overlijden van de vogel, echter geldt dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden, hetgeen hier niet aan de orde is.

5.9. Samengevat is niet komen vast te staan dat er tijdens dat verblijf in het pension een metaaldeeltje in het lichaam van de vogel terecht is gekomen, noch dat nalatig handelen van beklaagde of een van zijn medewerkers hieraan debet is geweest. Voorts kan door het college gelet op de tegenstrijdige lezingen die daarover zijn gegeven, niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van onvoldoende toezicht, in die zin dat de vogel tijdens het verblijf al ziekteverschijnselen had die door beklaagde hadden moeten worden opgemerkt en die tot veterinair ingrijpen of nadere actie noopten. De klacht stuit aldus af op een gebrek aan toereikend bewijs en zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.Ph.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 4 mei 2020.

NB  In verband met de thans geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Coronavirus is de onderhavige zaak bij wege van uitzondering niet met toepassing van artikel 8.25, tweede lid van de Wet Dieren, in het openbaar kunnen worden uitgesproken.  Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van deze uitspraak via  https://tuchtrecht.overheid.nl  wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van het college op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van de hiervoor genoemde bepaling van de Wet dieren.