ECLI:NL:TDIVTC:2020:24 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/10

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:24
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/10
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten met betrekking tot de verleende zorg aan een hond met hoestklachten, in die zin dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de ziekteverschijnselen en dat met betrekking tot de ingestelde medicamenteuze behandeling onjuist is gehandeld. Gegrond, berisping.

X,          klager,    

tegen

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift en de repliek. Beklaagde heeft afgezien van de mogelijkheid een dupliek in te dienen. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 27 februari 2020. Klager is ter zitting verschenen. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Na de zitting is de zaak in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Naar de kern genomen komt de klacht erop neer dat beklaagde tekort is geschoten met betrekking tot de verleende zorg jegens de hond van klager, in die zin dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de ziekteverschijnselen die de hond had en dat hij met betrekking tot de ingestelde medicamenteuze behandeling onjuist heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, geboren op 29 april 2004.

3.2. Op 9 oktober 2018 heeft klager beklaagde geconsulteerd, omdat de hond hoestte en kokhalsneigingen had. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht, waarbij hij concludeerde dat de hond een hartruisje had en, naar het college uit de stukken heeft begrepen, een vergroot hart en vocht in de longen. Beklaagde heeft per injectie Furosemide (vochtafdrijvende medicatie) toegediend en daarnaast Vetmedin (hartmedicatie) en Furoseral voorgeschreven. Beklaagde heeft verder aangegeven dat hij de hond na twee weken terug wilde zien voor een controle.

3.3. Volgens klager ging de gezondheidstoestand van de hond gedurende de twee weken na het consult, in welke periode de hond de door beklaagde voorgeschreven medicatie oraal toegediend kreeg, sterk achteruit, in die zin dat de hond nauwelijks at, erg veel water dronk en veel plaste, misselijk was of braakte, een snelle hartslag had en een verandering in gedrag liet zien.

3.4. Op 24 oktober 2018 heeft een controleconsult plaatsgevonden bij beklaagde, die concludeerde dat de hond uitdrogingsverschijnselen had. Er is bloedonderzoek verricht, waarvan de uitkomst volgens beklaagde aanleiding gaf tot eventueel onderzoek van de nierfunctie, en die bloeduitslag is telefonisch door een assistente van beklaagde aan klager medegedeeld. Klager werd via de assistente geadviseerd de behandeling met Furosoral per direct te staken en de behandeling met Vetmedin te continueren. Onduidelijk is gebleven in hoeverre met klager over het vervolg is gesproken. In de patiëntenkaart worden weliswaar verschillende opties genoemd, zoals een (herhaald) bloedonderzoek over twee maanden en een echografisch onderzoek van het abdomen, maar van strikte afspraken op korte termijn is niet gebleken.

3.5. Klager stelt dat de gezondheid van de hond in de drie weken die volgden verder achteruit is gegaan. De hond at niet meer en bleef veel water drinken, naast dat sprake was van incontinentie, instabiliteit, gedragsverandering en sloomheid. Omdat klager het niet vertrouwde, heeft hij zich op 15 november 2018 tot een andere dierenarts gewend voor een second opinion.

3.6. De opvolgend dierenarts heeft de hond klinisch onderzocht, waarbij werd geconstateerd dat de hond uitdrogingsverschijnselen en opgezette lymfeklieren had. Er is een echografie van het hart en van het abdomen gemaakt, op basis waarvan werd geconcludeerd dat met betrekking tot de nieren geen afwijkingen zichtbaar waren, er geen sprake was van een vergroot hart en dat het hartruisje, dat ook door beklaagde was geconstateerd, waarschijnlijk leeftijdsgerelateerd was. Blijkens de patiëntenkaart van de opvolgend dierenarts was klager inmiddels gestopt met toepassing van Vetmedin. Omdat de ademhalingsfrequentie in rust daartoe geen aanleiding gaf, is door de opvolgend dierenarts geen verdere hartmedicatie meer voorgeschreven. Op basis van het echografisch onderzoek is geconstateerd dat de hond een vergrote milt had, hetgeen mogelijk werd veroorzaakt door een tumor. In dat verband is met klager gesproken over nader onderzoek en, afhankelijk van de uitkomsten daarvan, een eventuele operatie, maar klager heeft om hem moverende redenen van deze opties afgezien. Op 23 november 2018 bleek de gezondheidssituatie van de hond zodanig verslechterd dat tot euthanasie is besloten.

3.7. Klager, die de bevindingen van de second opinion dierenarts niet goed kon rijmen met wat beklaagde eerder had geconcludeerd en vraagtekens plaatste bij de door beklaagde verrichte diagnostiek en ingestelde behandeling, heeft vergeefs getracht per e-mail in contact te komen met de praktijk waar beklaagde werkzaam is en heeft vervolgens begin december 2018 een klacht gemeld bij een online platform. Dat platform heeft beklaagde van de klacht op de hoogte gesteld, echter heeft dit niet tot een vergelijk tussen partijen geleid. Klager heeft op enig moment besloten de onderhavige tuchtprocedure te entameren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Op 9 oktober 2018 heeft klager met de hond beklaagde geconsulteerd. Nadat klager had aangegeven dat de hond hoestte -alsof er iets in haar keel zat-, heeft beklaagde de hond klinisch onderzocht, waarbij hij onder meer met een stethoscoop naar het hart en de longen heeft geluisterd en de buik van de hond heeft bevoeld. Klager heeft onbestreden gesteld dat beklaagde tijdens dit consult op basis van zijn klinisch onderzoek is uitgegaan van een vergroot hart, vocht in de longen en een hartruisje. Vast staat dat initieel van een hartprobleem (mitralis insufficiëntie) is uitgegaan en het college gaat er, mede gelet op hetgeen de opvolgend dierenarts heeft geconstateerd, van uit dat beklaagde bij auscultatie in ieder geval een hartruisje heeft waargenomen. In zijn algemeenheid geldt dat vocht achter dan wel in de longen en een vergroot hart alleen middels beeldvormend onderzoek met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Dit neemt niet weg dat het college op zichzelf niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar acht dat beklaagde op basis van zijn  bevindingen qua waarschijnlijkheidsdiagnose in eerste instantie is uitgegaan van mitralis insufficiëntie (kleine hond van 5.1 kg) en een daarop gerichte medicamenteuze behandeling heeft ingezet. Daarbij geldt echter wel dat het in de rede ligt om voorafgaand aan de behandeling te controleren of er geen sprake is van contra-indicaties, met name in het kader van toepassing van Furosemide, en dat er vervolgens gedegen en tijdig evaluatie van het effect van de medicatie en verdere monitoring plaatsvindt, om te bezien of bijstelling van de (waarschijnlijkheids)diagnose of therapie dan wel het verrichten van nader (beeldvormend) onderzoek aangewezen is.

5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat beklaagde klager bij het eerste consult heeft geadviseerd om na ongeveer twee weken weer terug te komen voor een controleconsult. Gelet op het feit dat Furosoral en Vetmedin was voorgeschreven, is die tussenliggende periode van twee weken naar het oordeel van het college te lang geweest. Van beklaagde had mogen worden verwacht dat hij klager had geadviseerd daags na het eerste consult terug te komen op de praktijk althans in ieder geval anderszins contact te hebben om te kunnen nagaan of de medicatie het gewenste effect en geen ernstige bijwerkingen sorteerde en om zich ervan te vergewissen of nader -beeldvormend- onderzoek, bijstelling van de diagnose of aanpassing van de therapie geïndiceerd was. Door dit niet te doen en eerst na 14 dagen een controleconsult te laten inplannen, heeft beklaagde de situatie naar het oordeel van het college teveel op zijn beloop gelaten, hetgeen hem kan worden aangerekend.

5.4. Het college heeft geen reden om te twijfelen aan de  –overigens ook onbestreden stelling van klager dat hij bij het controleconsult op 24 oktober 2018 heeft aangegeven dat de hond minder at en veel meer plaste dan normaal. In de patiëntenkaart wordt bovendien melding gemaakt van het feit dat de hond was afgevallen. Gelet hierop en op het feit dat de hond ondanks de ingezette medicamenteuze behandeling, die op dat moment reeds twee weken werd toegepast, nog steeds gezondheidsklachten had, is het college van oordeel dat van beklaagde had mogen worden verwacht dat tijdens dit consult aanvullend onderzoek in de vorm van een hartecho was uitgevoerd of ten minste was voorgesteld. Als dit zou zijn gebeurd, dan was, naar mag worden aangenomen, eerder aan het licht gekomen dat de klachten van de hond waarschijnlijk niet het gevolg waren van een hartprobleem. Daar komt bij dat twee weken eerder, op 9 oktober 2018, per saldo nog slechts een waarschijnlijkheidsdiagnose was gesteld, die nog niet middels beeldvormend onderzoek was bevestigd. Door tijdens dit tweede consult te volstaan met een bloedonderzoek, heeft beklaagde in de visie van het college een te afwachtende houding aangenomen. Het voortzetten van de hartmedicatie zonder voorafgaand nader onderzoek en zonder te weten of dit geïndiceerd c.q. noodzakelijk was, wordt door het college voorbarig en onzorgvuldig geacht. 

5.5. Het college heeft verder begrepen dat klager daags na het controleconsult telefonisch door een assistente van beklaagde is geïnformeerd over de uitkomst van het bloedonderzoek. Naar het oordeel van het college had het in dit geval op de weg van beklaagde gelegen om klager zelf te woord te staan over de bloeduitslag en dit niet aan een assistente over te laten, om er zeker van te zijn dat de informatie juist zou worden overgebracht, nu het onderzoek afwijkende waarden had opgeleverd, die leken te wijzen in de richting van nierfalen en kennelijk aanleiding gaven tot een wijziging van de eerder ingezette medicamenteuze behandeling, te weten het per direct staken van de toepassing van Furosoral. Verder geldt dat, voor zover van de zijde van beklaagde is aangegeven dat er na twee maanden opnieuw bloedonderzoek kon worden gedaan en eventueel beeldvormend onderzoek, daardoor bij klager ten onrechte de indruk kan zijn gewekt en de gedachte kan hebben postgevat dat de situatie niet direct zorgelijk was en noopte tot dergelijke onderzoeken op korte termijn.

5.6. Samenvattend is het college van oordeel dat er diverse bemerkingen te maken zijn op het veterinair handelen van beklaagde met betrekking tot het onderzoek en de diagnose, de (monitoring en evaluatie van de) ingezette medicamenteuze behandeling en met betrekking tot de advisering aan klager. De klacht is dan ook gegrond. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond,

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak , en drs. M.Ph.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 4 mei 2020.

NB   In verband met de thans geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Coronavirus is de onderhavige zaak bij wege van uitzondering niet met toepassing van artikel 8.25, tweede lid van de Wet Dieren, in het openbaar kunnen worden uitgesproken.  Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van deze uitspraak via  https://tuchtrecht.overheid.nl  wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van het college op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van de hiervoor genoemde bepaling van de Wet dieren.