ECLI:NL:TDIVTC:2020:18 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/128

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:18
Datum uitspraak: 31-03-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2018/128
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten veterinair onjuist te hebben gehandeld doordat een ernstig zieke kat niet eerder is ingeslapen, maar in plaats daarvan nog nader onderzoek is ingesteld naar het onderliggende ziektebeeld. Ongegrond.

X,         klager,      

tegen:

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij alleen beklaagde is verschenen. Klager heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld door de ernstig zieke kat van klager niet eerder te hebben laten inslapen, maar in plaats daarvan nog nader onderzoek te hebben ingesteld naar de onderliggende oorzaak van het ziektebeeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europese Korthaar, geboren op 1 februari 2006.

3.2. Op zaterdag 26 oktober 2018 is klager met de kat bij beklaagde, niet zijnde de eigen maar de op dat moment dienstdoende dierenarts, op consult geweest. Daarbij gaf klager aan dat de kat sinds anderhalve week benauwder was, dikker leek te zijn geworden en in de voorafgaande twee maanden meer dronk dan ze gewoon was te doen.

3.3. Op basis van de anamnese en haar klinische onderzoeksbevindingen kon beklaagde niet direct tot een definitieve diagnose c.q. duidelijke onderliggende oorzaak van de gezondheidsklachten komen. Beklaagde  sloot niet uit dat er sprake was van long- dan wel hartproblemen en/of van nierfalen. Beklaagde heeft tegenover klager haar zorgen geuit over de slechte conditie van de kat en tevens aangegeven dat de kat direct medicatie nodig had. Volgens beklaagde heeft zij tijdens dit consult ook aangegeven dat euthanasie een goede keuze c.q. een reële optie zou kunnen zijn, maar klager heeft dat weersproken. Omdat de kat sowieso in een slechte conditionele toestand verkeerde, heeft beklaagde aan klager voorgesteld om de kat eerst ter stabilisatie in een zuurstofkooi te plaatsen, waarna vervolgens kon worden bezien of nader onderzoek nog reëel was, als klager wilde weten wat er precies met zijn kat aan de hand was en of een eventuele behandeling nog mogelijk was. Beklaagde heeft aangegeven dat na stabilisatie eerst een bloedonderzoek kon worden uitgevoerd en, afhankelijk van de bloeduitslag, eventueel nog een röntgenfoto zou kunnen worden gemaakt. Klager heeft met dit voorstel ingestemd, waarna hij huiswaarts is gegaan en de kat op de praktijk is gebleven.

3.4. Er is na stabilisatie een bloedonderzoek uitgevoerd en de uitslag daarvan leverde geen aanwijzingen op voor niet goed functionerende nieren, bloedarmoede of een laag eiwitgehalte. Beklaagde heeft hierover telefonisch contact gehad met, naar het college heeft begrepen, de echtgenoot van klager. In dat telefoongesprek stelt beklaagde over de bloeduitslag te hebben gesproken en te hebben gevraagd of de eerder ter sprake gekomen röntgenfoto nog gemaakt diende te worden dan wel of eerder euthanasie moest worden overwogen. De echtgenoot van klager gaf aan dat hij daarover eerst met klager wilde overleggen en dat daarna telefonisch contact met beklaagde zou worden opgenomen. In plaats daarvan meldde klager zich echter vrij snel na dat telefoongesprek op de praktijk en is door of namens beklaagde getracht uitleg te geven over de uitslag van het bloedonderzoek en is, naar het college heeft begrepen, gesproken over het vervolg (het nog maken van een röntgenfoto/­euthanasie).

3.5. Klager heeft gesteld dat beklaagde geen duidelijke uitleg wilde of kon geven over de uitkomst van het bloedonderzoek. Het college heeft begrepen dat klager geen genoegen nam met de gegeven uitleg en dat het gesprek dreigde te escaleren en klager aangaf geen vertrouwen meer in beklaagde te hebben. Met toestemming van klager heeft beklaagde nog wel telefonisch contact opgenomen met de eigen dierenarts van klager en geregeld dat klager met de kat aldaar direct op consult kon komen. Klager is vervolgens vanuit de praktijk van beklaagde met de kat naar zijn eigen dierenarts vertrokken. Tijdens het consult bij de eigen dierenarts werd tot euthanasie besloten, maar voordat daartoe kon worden overgegaan, overleed de kat al op de onderzoeks­tafel. Er heeft geen sectie plaatsgevonden.

3.6. Klager heeft zich in de onderhavige tuchtprocedure op het standpunt gesteld dat beklaagde bij de ernstig zieke kat onnodig c.q. zonder noodzaak nog onderzoek heeft verricht en aldus niet in het belang van de kat heeft gehandeld en onnodige kosten heeft veroorzaakt. Uit de stukken is gebleken dat een poging tot bemiddeling tussen partijen via een klachtenfunctionaris niet tot een minnelijke oplossing van het gerezen geschil heeft geleid.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college merkt vooraf op dat in een tuchtprocedure als de onderhavige financiële kwesties tussen partijen, zoals hetgeen klager heeft gesteld met betrekking tot de door hem geleden financiële schade en onnodig gemaakte kosten, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en buiten de beoordeling zullen blijven. Verder geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Op zaterdag 26 oktober 2018 is klager met de kat bij beklaagde, als op dat moment dienstdoende dierenarts, op consult geweest, waarbij klager aangaf dat de kat sinds anderhalve week steeds benauwder werd, dikker leek te worden en de voorafgaande twee maanden meer dronk dan anders. Beklaagde heeft de kat klinisch onderzocht en daarbij vastgesteld dat de slijmvliezen bleekroze waren, dat er sprake was van een versnelde ademhaling van 65-70/minuut, dat de kat een ondertemperatuur had van 35.3°C, dat bij auscultatie van het hart geen bijzonderheden konden worden gehoord en dat bij het beluisteren van de longen links craniaal een verscherpte ademhaling hoorbaar was. Onder de huid leek sprake van enige vochtophoping. Verder stelde beklaagde bij palpatie van de buik vast dat de nieren vergroot aanvoelden en dat de undulatieproef negatief was. Beklaagde, die op basis van haar bevindingen niet tot een duidelijke c.q. definitieve diagnose kon komen, sloot niet uit dat er sprake was van een onderliggend long- dan wel hartprobleem en/of van nierfalen, hetgeen naar het oordeel van het college een op zichzelf niet onlogische gedachtegang is geweest.

5.3. Beklaagde heeft voor het college verder voldoende aannemelijk gemaakt dat zij tegenover klager haar zorgen heeft geuit over de slechte conditie van de kat en heeft aangegeven dat de kat in ieder geval direct medicatie nodig had, naar het college heeft begrepen, in verband met de benauwdheids­klachten. Waar klager heeft weersproken dat bij het eerste consult door beklaagde reeds zou zijn aangegeven dat euthanasie ook een goede keuze c.q. reële optie zou kunnen zijn en partijen elkaar dus op dit punt tegenspreken, is het voor het college niet mogelijk de feiten daaromtrent vast te stellen. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dat is niet het geval met betrekking tot de volgens klager niet gedane mededeling tijdens het eerste consult dat ook euthanasie een goede keuze zou kunnen zijn.

5.4. Vast staat wel dat tijdens dat eerste consult is gesproken over de mogelijkheid om de kat te stabiliseren door opname in een zuurstofkooi en dat vervolgens eventueel bloed voor onderzoek zou kunnen worden afgenomen om te bezien of daarmee de oorzaak van de klachten zou kunnen worden achterhaald, eventueel gevolgd door verder onderzoek en een eventuele behandeling. In de gegeven situatie, met de beperkte informatie die beklaagde uit haar klinisch onderzoek had verkregen, is dit naar het oordeel van het college een verdedigbaar plan van aanpak geweest. Het stabiliseren in een zuurstofkooi is doorgaans in het belang van het welbevinden van een benauwd dier en het vervolgens afnemen van bloed voor onderzoek betrof een op zichzelf niet ingrijpende handeling, die tegelijkertijd belangrijke informatie zou kunnen opleveren om de meest aangewezen vervolgstap te kunnen bepalen. Na verkregen toestemming van klager is de kat inderdaad in een zuurstofkooi geplaatst en is in eerste instantie volstaan met een bloedonderzoek. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat het haar bedoeling was om eerst de bloeduitslag af te wachten, alvorens -na overleg met klager- eventueel nog een röntgenfoto te maken. Het college kan beklaagde volgen in haar keuze voor een gefaseerd onderzoek en om in eerste instantie te volstaan met een bloedonderzoek, mede gelet op de verzwakte conditie van de kat. Nadat uit de bloeduitslag niet was gebleken van nierfalen, bloedarmoede of een laag eiwitgehalte, heeft beklaagde telefonisch contact opgenomen met klager, althans zijn echtgenoot. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in dat telefoongesprek heeft verteld dat de bloeduitslag geen duidelijkheid had gebracht over het onderliggende ziekteprobleem en dat zij heeft gevraagd welke keuze nu moest worden gemaakt, hetzij het maken van de eerder voorgestelde röntgenfoto om te bezien of er mogelijk sprake was van een hart- dan wel longaandoening, hetzij het overwegen van euthanasie.

5.5. Vrij snel na dat telefoongesprek heeft klager zich naar de praktijk begeven, waarna beklaagde hem samen met een paraveterinair te woord heeft gestaan over de uitslag van het bloedonderzoek, dat nauwelijks relevante informatie had opgeleverd.

5.6. Gebleken is dat een aantal verwijten zijn grondslag vindt in de communicatie die tussen beklaagde en klager heeft plaatsgevonden. Zo verwijt klager beklaagde de uitslagen van het bloedonderzoek niet dan wel onvoldoende duidelijk met hem te hebben besproken. Het college acht echter voldoende aannemelijk dat beklaagde heeft getracht om aan klager zo goed en duidelijk mogelijk uit te leggen dat uit het bloedonderzoek geen aanwijzingen voor disfunctionerende nieren, bloedarmoede of een laag eiwitgehalte naar voren waren gekomen en dat mede daarom werd gedacht dat de klachten mogelijk werden veroorzaakt door long- en/of hartproblemen, maar dat, om daarover duidelijkheid te verkrijgen, nader onderzoek als bijvoorbeeld het maken van een röntgenfoto nodig was. Het college sluit niet uit dat tijdens het gesprek misverstanden zijn ontstaan en dat ook niet de volledige bloeduitslag tot in detail is besproken, maar trekt niet in twijfel dat tijdens dat gesprek de belangrijkste informatie, te weten dat de toestand van de kat nog ernstig zorgen baarde en dat nader onderzoek naar de oorzaak van de klachten antwoord zou kunnen geven op de vraag of verdere behandeling nog zinvol was, dan wel dat euthanasie een goede keuze c.q. reële optie zou zijn, met klager is gedeeld.

5.7. In ieder geval is naar het oordeel van het college niet althans onvoldoende bewijs bijgebracht voor de conclusie dat beklaagde in haar informatieplicht en uitleg over de bloeduitslag en het vervolg tekort zou zijn geschoten en dat klager niet de door beklaagde gestelde keuzes zouden zijn voorgelegd, daaronder euthanasie begrepen. Met betrekking tot de overige communicatie tussen partijen geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert buiten de reikwijdte van het tuchtrecht vallen.

5.8. Het college kan niet anders dan vaststellen dat het gesprek tussen partijen is geëscaleerd en klager geen vertrouwen meer in beklaagde had en de kat mee naar huis wilde nemen. Omdat beklaagde dit sowieso niet verantwoord vond en van mening was dat de kat continue en directe begeleiding en zorg van een dierenarts behoefde en zij de kat nog wel stabiel genoeg achtte om daarvoor naar de eigen dierenarts vervoerd te worden, heeft zij met instemming van klager contact opgenomen met die dierenarts om direct een consult bij hem te regelen, met als resultaat dat klager daar met de kat terecht kon.

5.9. Het college heeft geen reden om in twijfel te trekken dat bij beklaagde het besef aanwezig was dat de kat van klager ernstig ziek was, waar op zichzelf verdedigbaar is geweest dat zij nog een poging heeft willen ondernemen om de kat te stabiliseren en een (weinig invasief) bloedonderzoek te verrichten, om iets meer te weten te komen over wat de kat mankeerde. Omdat dat onderzoek geen duidelijkheid bracht en ook nog kon worden gedacht aan een hart- of longprobleem, zou, om te trachten toch een diagnose te stellen, eventueel nog een röntgenfoto kunnen worden gemaakt. Tegelijkertijd was echter de toestand van de kat dermate zorgelijk dat ook euthanasie een reële optie en keuze betrof. Het college trekt niet in twijfel dat beklaagde ook die laatste optie, in ieder geval na het bekend worden van de bloeduitslag, met klager heeft besproken, maar dat het gesprek dermate is geëscaleerd dat beklaagde kennelijk niet meer werd toegestaan zelf nog enige vervolgstap qua behandeling te ondernemen. Beklaagde heeft nog wel mogen en kunnen regelen dat de kat voor verdere medische behandeling direct bij de eigen dierenarts terecht kon. Tijdens het consult bij die dierenarts is in goed overleg tot euthanasie besloten, doch voordat daartoe kon worden overgegaan is de kat op de behandeltafel overleden. Vastgesteld moet worden dat, bij gebreke van nadere onderzoeksgegevens en nu er geen sectie is verricht, niet is komen vast te staan welke onderliggende aandoening de kat precies had en waaraan ze is overleden.

5.10. Alles bijeen genomen is het college van oordeel dat het te ver voert om beklaagde in de gegeven situatie te verwijten dat zij de kat nog heeft gestabiliseerd en een bloedonderzoek heeft verricht. Het college gaat er verder van uit dat beklaagde voldoende doordrongen is geweest van de ernst van de situatie en dat ook de optie euthanasie aan klager is voorgelegd, in ieder geval na het bekend worden van de bloeduitslag. Dat beklaagde onnodige onderzoeken heeft voorgesteld deelt het college dan ook niet, waarbij komt dat het per saldo bij een bloedonderzoek is gebleven, waarmee het veterinair handelen van beklaagde naar het oordeel van het college binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroeps­uitoefening is gebleven, waarbij herhaald zij dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat euthanasie als optie ter sprake is geweest. Op grond van het voorgaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken op 31 maart 2020 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

NB In verband met de thans geldende overheidsmaatregelen in het kader van het Coronavirus is de onderhavige zaak bij wege van uitzondering niet met toepassing van artikel 8.25, tweede lid van de Wet Dieren, in het openbaar kunnen worden uitgesproken. Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van deze uitspraak via  https://tuchtrecht.overheid.nl   wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van het college op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van de hiervoor genoemde bepaling van de Wet dieren.