ECLI:NL:TDIVTC:2020:16 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/5

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:16
Datum uitspraak: 27-02-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2019/5
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij met betrekking tot de verleende zorg aan de kat van klaagster na een blaasoperatie veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld. Ongegrond.

X,             klaagster,

tegen

Y,             beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 30 januari 2020. Hierna is zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij met betrekking tot de verleende zorg aan de kat van klaagster na een blaasoperatie veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europees Korthaar, geboren op 1 juni 2008.

3.2. Op 3 juli 2018 is klaagster bij de praktijk waar beklaagde werkzaam is geweest, omdat de kat veel plaste en er bloed in de urine aanwezig was. Er is door een collega dierenarts van beklaagde echografisch onderzoek verricht van het abdomen, waaruit naar voren kwam dat er sprake was van blaasstenen. Op 4 juli 2018 heeft een collega dierenarts een blaasoperatie bij de kat van klaagster uitgevoerd, waarbij de blaasstenen zijn verwijderd. De kat is die dag op de praktijk opgenomen gebleven.

3.3. De volgende dag, op 5 juli 2018, is klaagster door een assistente van de praktijk gebeld om haar kat op te komen halen. De kat is door een assistente zonder romper c.q. ‘medical pet shirt’ aan klaagster mee naar huis gegeven. Klaagster stelt een romper bij zich te hebben gehad maar er werd aangegeven dat dit niet nodig was.

3.4. Klaagster stelt dat zij anderhalve week na de operatie bemerkte dat de hechtingen loslieten, waarna zij op 18 juli 2018 weer met haar kat naar de praktijk van beklaagde is gegaan. Die dag is de kat door een collega dierenarts van beklaagde onderzocht (op een andere locatie van de praktijk dan de vorige keer), waarbij geen klinische bijzonderheden zijn geconstateerd. De collega dierenarts heeft de wond geïnspecteerd en geconstateerd dat er behoorlijk verdikte en lichtroze wondranden te zien waren. Besloten werd om de kat opnieuw te laten opereren om de wond weer te sluiten.

3.5. Deze ingreep is diezelfde dag door beklaagde uitgevoerd, waarbij de wond is schoongemaakt en tevens een drain is geplaatst. Er is besloten om de kat drie dagen op de praktijk op te nemen totdat de drain verwijderd kon worden en de kat verantwoord naar huis kon. Enkele dagen nadien, op 21 juli 2018, is de kat, met een kap om, door beklaagde aan klaagster mee naar huis gegeven. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij eerst telefonisch heeft gesproken met de partner van klaagster en later met klaagster en dat in die gesprekken over een verlaging van de nota is gesproken. Volgens klaagster hebben zij en haar partner tegenover beklaagde hun onvrede geuit over het feit dat de kat na de eerste operatie geen romper aan had gekregen waardoor de hechtingen hadden losgelaten en over de hoogte van de factuur voor de tweede ingreep.

3.6. Blijkens de patiëntenkaart heeft klaagster op 23 juli 2018 aan de praktijk doorgegeven dat zij de patiëntenkaart toegestuurd wilde hebben omdat zij met haar kat naar een andere dierenarts wilde, naar klaagster heeft gesteld, voor advies. Klaagster heeft zich op 1 augustus 2018 tot een andere dierenarts gewend die de kat een injectie met het antibioticum Convenia heeft toegediend, het voedingssupplement Cystease heeft voorgeschreven en een medical pet shirt heeft meegegeven. Aldaar zou zijn geconstateerd dat de kap te klein zou zijn geweest.

3.7. Bij brief van 28 augustus 2018 heeft de gemachtigde van klaagster beklaagde laten weten dat hij tekort is geschoten in de verleende zorg door de kat na de eerste operatie zonder romper, verband of kraag mee te geven waardoor het dier aan de wond heeft kunnen likken en de wond is gaan ontsteken. Hierdoor is een (dure) tweede behandeling nodig geweest en stelt klaagster schade te hebben geleden. Beklaagde heeft hier kennelijk niet meer op gereageerd. Op enig moment hierna heeft klaagster de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar dat wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. Voor zover klaagster ontevreden is over de wijze waarop beklaagde met haar heeft gecommuniceerd na afloop van de tweede operatie dan wel heeft gesteld dat beklaagde haar een schadevergoeding is verschuldigd, geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een dierhouder communiceert, alsmede financiële geschilpunten tussen partijen, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat deze buiten beschouwing en de beoordeling worden gelaten.

5.3. Uitgangspunt is dat een dierenarts alleen verantwoordelijk is voor zijn of haar eigen veterinair handelen en onder omstandigheden voor medewerkers die in zijn of haar opdracht handelen, als een assistent. Vast is komen te staan dat beklaagde niet betrokken was bij de eerste operatie op 4 juli 2018, noch bij de beslissing om de kat op 5 juli 2018 zonder romper mee naar huis te geven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is namelijk gebleken dat een collega dierenarts die dag de operatie heeft uitgevoerd en een assistente die dag de kat aan klaagster mee naar huis heeft meegegeven. Los van de vraag wat de assistente aan klaagster heeft verteld over een romper c.q. pet shirt of welke nazorg instructies er zijn gegeven, kan haar handelen echter niet voor rekening van beklaagde komen, al was het alleen maar omdat hij die dag niet op de praktijk aanwezig was en niet betrokken was bij de behandeling van en de zorg voor de kat. Dit klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen.

5.4. Beklaagde was wel betrokken bij het uitvoeren van de (herstel)operatie op 18 juli 2018. Vast staat dat beklaagde bij het meegeven van de kat op 21 juli 2018 klaagster en haar partner te woord heeft gestaan en de kat een kap heeft omgedaan en later die dag telefonisch nog contact heeft gehad met klaagster en haar partner. Klaagster verwijt beklaagde dat hij geen advies over de kap, die volgens de opvolgend dierenarts te klein bleek te zijn, heeft gegeven en geen medicatie heeft meegeven. Beklaagde heeft gesteld dat hij heeft aangegeven dat het inschatten van de juiste maat kap lastig was, maar dat indien de kap niet goed zou passen, klaagster deze kon ruilen voor een andere kap. Naar het oordeel van het college vereist het kiezen van de juiste maat kap ervaring en betreft dit altijd een inschatting, nu een kap enerzijds voldoende groot moet zijn en voldoende strak moet zitten om er zeker van te zijn dat de wond beschermd is, maar anderzijds niet te beklemmend en oncomfortabel voor een dier moet aanvoelen. Beklaagde heeft het college er voldoende van overtuigd dat hij volgens dit uitgangspunt te werk is gegaan, waarbij niet is bestreden dat klaagster de situatie thuis goed in de gaten diende te houden en mocht terugkomen als er zich problemen met de kap zouden voordoen, hetgeen niet is gebeurd. Het college ziet op grond hiervan geen aanleiding voor tuchtrechtelijke consequenties op dit punt. Overigens is voor het college ook niet kunnen blijken dat beklaagde in medicamenteus opzicht verwijtbaar nalatig handelen kan worden verweten.  

5.5. De slotsom is dan dat, voor zover beklaagde bij de behandeling van de kat betrokken is geweest, het college niet tot de conclusie is kunnen komen dat zijn veterinair handelen niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs.  M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.