ECLI:NL:TDIVTC:2020:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/111

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:13
Datum uitspraak: 27-02-2020
Datum publicatie: 01-07-2020
Zaaknummer(s): 2018/111
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten, samengevat, bij een klinisch en röntgenologisch onderzoek van het paard van klaagster en het daarvan opgemaakte keuringsrapport veterinair onjuist c.q. onzorgvuldig te hebben gehandeld. Meer specifiek wordt beklaagde verweten dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de schriftelijke conclusie in het keuringsrapport doet suggereren, tegen klaagster zou hebben gezegd dat hij het paard afkeurde, naast dat beklaagde volgens klaagster in het rapport geen opmerking had mogen maken over de verhandelbaarheid van het paard. Ongegrond.

X,      klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Na afloop van de zitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, bij een klinisch en röntgenologisch onderzoek van het paard van klaagster en het daarvan opgemaakte keuringsrapport veterinair onjuist c.q. onzorgvuldig te hebben gehandeld. Meer specifiek wordt beklaagde verweten dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de schriftelijke conclusie in het keuringsrapport doet suggereren, tegen klaagster zou hebben gezegd dat hij het paard afkeurde, naast dat beklaagde volgens klaagster in het rapport geen opmerking had mogen maken over de verhandelbaarheid van het paard.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, een KWPN ruin, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid 5 jaar oud was.

3.2. Op 25 september 2018 is het paard in opdracht van een aspirant-koper bij beklaagde aangeboden voor een aankoopkeuring. Tijdens de keuring, waarbij ook klaagster als eigenaresse aanwezig was, is het paard zowel klinisch als röntgenologisch gekeurd. De röntgenologische keuring bestond uit 24 opnamen van de benen. Op verzoek van de aspirant-koper zijn daarnaast aanvullende röntgenopnamen van de rug van het paard gemaakt.

3.3. In het keuringsrapport heeft beklaagde onder 'Radiological exam of other parts / extra findings’ de volgende bevindingen genoteerd (hieronder weergegeven met een door beklaagde gegeven vertaling): 

  ‘LF lat, RF med minimal sidebone’

(vertaling: Links voor lateraal, rechts voor mediaal minimaal verbeend hoefkraakbeen)

PA stifles : both sides medial condyle lucency

(vertaling: Op de posterior anterior kniëen : aan beide kanten opklaring in de mediale condyl)

AP hind fetlocks : good’

(vertaling: Op de anterior posterior achterkogels alles goed)

Thoracal spines : good

(vertaling: Thoracaal wervels : goed).

Onder ‘Conclusion’ staat vermeld: 

Clinical sound sporthorse

Radiographical acceptable for sport, commercial bit difficult ”.

Dit heeft beklaagde vertaald als: ‘Klinisch gezond sportpaard, röntgenologisch acceptabel voor de sport, voor de handel beetje moeilijk (lees verhoogd risico)’.

3.4. Volgens klaagster heeft zij beklaagde na afloop van de keuring mondeling heel sec gevraagd of hij het paard zou ‘goedkeuren’ of ‘afkeuren’, waarop hij zou hebben medegedeeld dat hij haar paard zou afkeuren. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat hij zich nimmer in termen van ‘goed- of afkeuren’ van een paard uitlaat, maar dat hij, toen klaagster hem mondeling vroeg om, als hij tussen deze twee opties zou moeten kiezen, hij daarop gezegd zou hebben dat hij dan zou ‘neigen’ naar afkeuren. Hoe het ook zij, de conclusie in het keuringsrapport staat hiervoor onder 3.3 beschreven en vast staat dat de aspirant koper van de koop heeft afgezien en dat klaagster het paard weer mee naar huis heeft genomen.

3.5. De volgende dag, op 26 september 2018, heeft klaagster zich tot haar eigen dierenarts gewend voor een second opinion. Klaagster stelt dat haar eigen dierenarts heeft aangegeven dat hij het paard op basis van door beklaagde aan hem doorgestuurde röntgenfoto’s zou hebben ‘goedgekeurd’.

3.6. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde met zijn handelswijze verwarring heeft gecreëerd doordat hij tegenover haar desgevraagd mondeling zou hebben gezegd dat hij het paard zou afkeuren, maar het paard in het keuringsrapport heeft goedgekeurd, naast dat de opmerking in het keuringsrapport over de verhandelbaarheid van het paard in de toekomst daarin niet thuishoort. Bovendien zouden de gemaakte röntgenfoto’s van de rug, gelet op de reeds geconstateerde röntgenologische bevindingen met betrekking tot de benen overbodig zijn geweest en zou klaagster hierdoor onnodig op kosten zijn gejaagd. Uit onvrede over een en ander heeft klaagster op enig moment de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde bij de keuring van het paard veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld althans of hij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep. Naar vaste jurisprudentie geldt dat financiële geschilpunten tussen partijen buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat deze buiten de beoordeling blijven.

5.2. Het college stelt voorop dat bij een keuring van een paard, degene van wie het dier is of aan wie het in de nabije toekomst als eigenaar en/of houder wordt toevertrouwd, zoals een aspirant koper, op de juiste wijze dient te worden geïnformeerd over de klinische en/of röntgenologische conditie van het paard en over de vraag of er gezondheidsrisico’s zijn, waar de keuring met name dient om te beoordelen of een paard geschikt is voor het beoogde gebruiksdoel. Meer algemeen geldt dat moet kunnen worden vertrouwd op de juistheid en volledigheid van een door een dierenarts opgemaakt keuringsrapport, waar in het maatschappelijk verkeer veel waarde aan wordt toegekend.

5.3. Het college ziet geen aanleiding om in twijfel te trekken dat het paard ten tijde van de keuring geen klinische klachten vertoonde die het beoogde gebruiksdoel voor de sport in de weg zouden staan en dat alle overige in het keuringsrapport genoemde onderdelen naar behoren zijn onderzocht en dat het rapport correct en naar waarheid is ingevuld. Voor wat betreft de gemaakte röntgenfoto’s van de rug, die volgens klaagster overbodig geweest zouden zijn, is voldoende aannemelijk geworden dat die foto’s op verzoek van de aspirant koper, tevens opdrachtgever van de keuring zijn gemaakt, naast dat klaagster voorafgaand aan het maken van de röntgenfoto’s uitdrukkelijk om toestemming is gevraagd, welke toestemming zij heeft verleend, waarbij ook niet goed valt in te zien waarom extra foto’s van de rug geen meerwaarde zouden kunnen hebben.

5.4. Bij het röntgenologisch onderzoek is geconstateerd dat met betrekking tot de voorbenen sprake was van ‘enige röntgenologische veranderingen’. Het college ziet op grond van de uit dat gecombineerde onderzoek voortgekomen bevindingen, alsmede de door beklaagde nog gegeven toelichting daarop, geen aanleiding te oordelen dat hij ten tijde van de keuring niet tot de conclusie heeft mogen komen dat het een klinisch gezond paard betrof dat röntgenologisch acceptabel werd bevonden voor gebruik in de sport. De hier geconstateerde röntgenologische bemerkingen hoeven naar het oordeel van het college, in samenhang gezien met de klinische bevindingen, niet tot een negatief oordeel omtrent de geschiktheid van een paard voor gebruik in de sport te leiden.

5.5. In het keuringsrapport staat de aspirant koper als opdrachtgever vermeld en als beoogd doel van de keuring: ‘sport’. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde zich had moeten houden aan die opdracht en in het keuringsrapport geen opmerking had mogen noteren over de geschiktheid voor de handel. Beklaagde heeft in verweer en ter zitting toegelicht dat het keuringsdoel in beginsel inderdaad gebruik in de sport was, maar dat hem door de aspirant koper tevens opdrachtgever van de keuring, buiten de aanwezigheid van klaagster, is verteld dat zij het paard op enig moment wellicht wilde doorverkopen. Deze opmerking van de aspirant koper is voor beklaagde aanleiding geweest om in het keuringsrapport een aanvullende notitie te maken ten aanzien van de geschiktheid van het paard voor de handel. In de gegeven situatie valt dit naar het oordeel van het college te begrijpen en wordt dit in dit geval niet als een onacceptabele notitie aangemerkt, waarbij doorslaggevend is dat de aspirant koper, en niet klaagster, opdrachtgever voor de keuring was en deze informatie voor de opdrachtgever van belang was.

5.6. Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde het paard mondeling afgekeurd zou hebben, heeft klaagster aangegeven dat dit haar heeft bevreemd omdat in het keuringsrapport staat dat het paard klinisch gezond is en röntgenologisch acceptabel voor de sport, en zij de mondelinge afkeuring en de conclusie in het keuringsrapport niet met elkaar kan rijmen. Beklaagde heeft in zijn verweer en ter zitting toegelicht dat hij de termen ‘goedkeuren’ en ‘afkeuren’ bij keuringen en in keuringsrapporten niet hanteert en dat hij dit ook tegen klaagster heeft gezegd, maar dat hij, toen klaagster hem nadrukkelijk verzocht om toch voor een van beide opties te kiezen, hij mondeling heeft verklaard dat hij dán zou neigen naar het afkeuren van het paard, daarbij rekening houdend met de hem door de aspirant koper medegedeelde wens om het paard in de toekomst mogelijk door te verkopen, hetgeen immers bemoeilijkt zou kunnen worden door de paar bemerkingen die op de röntgenologische beelden zichtbaar waren. Naar het oordeel van het college is, gelet op de uiteenlopende lezingen over de context waarin en de wijze waarop die mondelinge mededeling is gedaan, waarover voor het college onvoldoende duidelijkheid is ontstaan, niet komen vast te staan dat beklaagde in dat opzicht tegenstrijdig en verwijtbaar nalatig handelen kan worden verweten.

5.7. Dat de aspirant koper heeft besloten van de koop af te zien, is voor klaagster begrijpelijkerwijs teleurstellend geweest, maar doet niet af aan de conclusie van het college dat niet is komen vast te staan dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden verweten.  De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.