ECLI:NL:TDIVTC:2020:1 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/31

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:1
Datum uitspraak: 30-01-2020
Datum publicatie: 28-02-2020
Zaaknummer(s): 2019/31
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten veterinair tekort te zijn geschoten met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij een hond, alsmede ten aanzien van de verleende nazorg. Gegrond, volgt geldboete van € 250 onvoorwaardelijk en € 1.000 voorwaardelijk

X,         klaagster,

tegen


Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Van partijen was alleen klaagster aanwezig, samen met haar vader. Bij die gelegenheid heeft klaagster een pleitnotitie overgelegd en daaruit voorgedragen. Na de hoorzitting is de zaak in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij veterinair tekort is geschoten met betrekking een uitgevoerde castratie bij de hond van klaagster, alsmede ten aanzien van de verleende nazorg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Labrador Retriever, geboren op 17 april 2016.

3.2. Beklaagde is niet de vaste dierenarts van de hond van klaagster. Het college heeft uit de stukken begrepen dat hij in beginsel niet (meer) werkzaam is als regulier dierenarts, maar zich heeft toegelegd op endoscopische ingrepen.

3.3. In de ochtend van 13 maart 2019 heeft klaagster de hond conform een daartoe tevoren gemaakte afspraak en samen met haar vader naar de praktijk van beklaagde gebracht voor een laparoscopische castratie. Voorafgaande aan de operatie en nadat de hond onder narcose was gebracht, heeft klaagster de hond in de operatiekamer achter gelaten en is zij met haar vader huiswaarts gekeerd met de afspraak dat de hond om 12:30 uur weer zou worden opgehaald.

3.4. Omstreeks 12:30 uur zijn klaagster en haar vader weer op de praktijk teruggekomen. De hond lag bij aankomst in een (geïmproviseerd) hok in de operatiekamer. Volgens klaagster had de hond wijd opengesperde ogen, hing de tong uit haar bek en bleek zij niet in staat haar kop op te tillen. Vast staat dat de hond niet of niet naar behoren in staat was zelf te lopen, reden waarom klaagster en haar vader haar in een door beklaagde ter beschikking gestelde deken hebben gewikkeld en de hond op die wijze in de auto hebben getild. Partijen verschillen van mening over de vraag of de hond bij vertrek uit de kliniek nog onder narcose was. Ook over de wijze waarop de overdracht precies is verlopen en de gezondheidssituatie van de hond bij het vertrek uit de kliniek lopen de lezingen van partijen uiteen.

3.5. In de stukken heeft klaagster beschreven dat de hond na thuiskomst die bewuste middag in een apathische toestand op de bank is gelegd. Na ongeveer 10 minuten begon de hond met haar kop hevig te schokken. Klaagster maakte zich hier zorgen over, reden waarom haar vader telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde. Klaagster stelt dat beklaagde tegen haar vader tijdens dit telefoongesprek heeft gezegd dat dit een normale situatie was en zou hebben geadviseerd de situatie nog even af te wachten.

3.6. Aangezien klaagster die middag ongerust bleef over de hond, heeft zij telefonisch contact met haar eigen dierenarts gezocht. De assistente van de eigen dierenarts heeft klaagster geïnstrueerd de lichaamstemperatuur van de hond en de kleur van haar tong met tussenpozen te controleren. Bij een eerste door klaagster verrichte meting bedroeg de lichaamstemperatuur 37,1 graden Celsius en bij een volgende meting bleek deze te zijn gedaald naar 36,2 graden Celsius. Klaagster heeft dit telefonisch gemeld bij de praktijk van haar eigen dierenarts en is vervolgens uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen. Bij aankomst aldaar, omstreeks 15:00 uur, is de hond op een brancard gelegd en heeft zij medicatie en een infuusbehandeling gekregen. Uit het verslag van de eigen dierenarts volgt dat de hond bij binnenkomst in diens kliniek een lage hartslag had en niet bij kennis was, reden waarom de hond is verwarmd met een deken (en warm infuus) en er die middag ook Sedastop aan de hond is toegediend. Het college heeft uit de patiëntenkaart begrepen dat de hartslag en verdere conditie toen verbeterde en dat de hond na het ingezette behandeltraject bij de eigen dierenarts uiteindelijk is hersteld en lopend de praktijk heeft verlaten.

3.7. Per e-mail en whatsapp heeft klaagster medio maart 2019 aan beklaagde verzocht om toezending van het patiëntenverslag van haar hond. Beklaagde heeft niet op deze verzoeken gereageerd. Op enig moment hierna heeft klaagster de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college zal zich bij die beoordeling richten op het veterinair handelen van beklaagde voorafgaand aan, tijdens en na de operatie en de keuzes die hij in dat verband heeft gemaakt.

5.2. Klaagster, die op die 13e maart 2019 voorafgaande aan de operatie op de praktijk samen met haar vader bij de hond is gebleven totdat zij onder narcose was, heeft gesteld dat er voorafgaand aan de anesthesie geen enkele vorm van onderzoek aan de hond heeft plaatsgevonden. Ook gebruikelijke parameters (zoals gewicht, lichaamstemperatuur, slijmvliezen, turgor,  hart- en ademhalingsfrequentie, lymfeknopen) zijn volgens klaagster in het geheel niet gecontroleerd. Beklaagde heeft dit in verweer niet bestreden althans niet op die stelling gereageerd en ook in het door hem in het geding gebrachte verslag met betrekking tot de uitgevoerde operatie staat niets vermeld over een pre-anesthetisch onderzoek. Een dergelijk onderzoek met controle van de parameters behoort naar het oordeel van het college echter tot het gebruikelijke (voor)onderzoek bij een ingreep als de onderhavige. Het college gaat er aldus vanuit dat beklaagde in dat opzicht nalatig heeft gehandeld. Dat geldt in dit geval temeer nu beklaagde de hond van klaagster nooit eerder had gezien.  

5.3. Door het college is geconstateerd dat beklaagde geen authentieke, dat wil zeggen originele, patiëntenkaart in het geding heeft gebracht, maar heeft volstaan met een kort op schrift gesteld verslag. Het betreft een tezamen met het verweerschrift ingediend, kennelijk achteraf opgemaakt, ongedateerd half A-4tje waarop bovenaan staat vermeld “operatieverslag” met daaronder een algemene beschrijving van de uitgevoerde operatie. Informatie over de pre en postoperatieve onderzoeksbevindingen ontbreekt. Dergelijke onderzoeksbevindingen dienen naar het oordeel van het college in een patiëntenverslag te worden opgenomen. In het verslag staat met betrekking tot de anesthesie vermeld dat 8 mg Ketamine per kg lichamelijk gewicht en 0,1 mg Morphine (Synthadon) is toegediend. Voor zover daarin ook 20 mg Xylazine is genoemd, gaat het college er overigens vanuit dat dit een schrijffout betreft en dat 2 mg/kg is bedoeld. Met betrekking tot de verslaglegging is het college in ieder geval van oordeel dat die gebrekkig is en niet strookt met hetgeen van een dierenarts in redelijkheid mag worden verwacht. Daarmee wordt ook de toetsing van het diergeneeskundig handelen bemoeilijkt, hetgeen voor rekening en risico van beklaagde komt.   

5.4. Dat de hond tijdens de laparoscopische operatie niet aan een infuus is gelegd, hoeft op zichzelf nog niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Een infuusbehandeling tijdens een operatie als hier aan de orde is aanbevelenswaardig, maar op zichzelf niet altijd noodzakelijk. Dat zal afhangen van de gezondheidstoestand en conditie van het dier. Aangezien het college ervan uitgaat dat in het onderhavige geval geen pre-anesthetisch onderzoek is uitgevoerd en ook een beschrijving van de conditie van de hond in de verslaglegging ontbreekt, is voor het college niet duidelijk geworden of een infuus tijdens deze operatie geïndiceerd en aangewezen was geweest. De onduidelijkheid daarover valt beklaagde aan te rekenen.

5.5. Naar vaste jurisprudentie behoort een dier dat na een operatie nog niet uit de narcose is ontwaakt, niet met een diereigenaar mee naar huis te worden gegeven. Beklaagde heeft in zijn verweerschrift gesteld dat “het lopen van de hond na de operatie nog wat moeilijk ging. Maar met enige hulp kon ze in de auto komen”. Niet in geschil is dat de hond in ieder geval versuft oogde en het staat ook vast dat beklaagde geen antagonerend middel aan de hond heeft toegediend. Gelet op de patiënteninformatie van de eigen dierenarts acht het college voldoende vast staan dat de hond bij vertrek uit de kliniek nog niet uit de narcose was ontwaakt, en ook geruime tijd na thuiskomst niet. Immers, ruim 4 uur na de operatie is de hond naar de praktijk van de eigen dierenarts gebracht en was zij blijkens de patiëntenkaart bij aankomst nog steeds niet bij kennis en heeft er Sedastop (een antagonerend middel) aan te pas moeten komen om de hond, ongeveer 45 minuten na toediening van dit middel, wakker te doen laten worden. Overigens was bij aankomst op de praktijk van de eigen dierenarts sprake van een ondertemperatuur en een lage hartslag. Voor het college valt niet goed in te zien waarom door beklaagde na de operatie zelf geen antagonerend middel zoals bijv. Sedastop is toegepast om de hond versneld uit de narcose te laten ontwaken en haar alsdan met zekerheid bij bewustzijn mee naar huis te kunnen geven.

5.6. Als door klaagster gesteld en door beklaagde niet bestreden gaat het college er voorts vanuit dat ook vóór vertrek van de hond uit de praktijk geen onderzoek meer aan de hond heeft plaatsgevonden en gebruikelijke parameters niet meer zijn gecontroleerd, hetgeen in de rede had gelegen. Verder ontbreekt verifieerbare informatie over hoe de nazorg en monitoring van de hond na de operatie op de praktijk is verlopen. Verder is niet gebleken dat aan klaagster bij dat vertrek uit de praktijk afdoende instructies zijn gegeven. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat ten aanzien van de verleende nazorg door beklaagde niet de zorgvuldigheid is betracht die van een redelijke handelend en redelijk bekwaam dierenarts mocht worden verwacht.

5.7. Dan nog naar de wijze waarop beklaagde in de middag het telefoongesprek met de vader van klaagster heeft afgehandeld. Volgens klaagster heeft beklaagde tijdens dat telefoongesprek de toestand van de hond als “normaal” gekenschetst. Gelet echter op de door de vader van klaagster gedane mededeling dat zijn dochter had aangegeven dat het niet goed ging met hond, had beklaagde naar het oordeel van het college direct moeten aanbieden om met de hond naar de praktijk terug te komen danwel had het op zijn minst op zijn weg gelegen om meer gedetailleerd navraag te doen en klaagster (of haar vader) te vragen de lichaamstemperatuur van hond bij te houden en door te geven en aldus de regie over de zorg van de hond in eigen hand te houden. Weliswaar heeft klaagster erkend dat het niet zo is geweest dat zij niet met de hond mocht terugkomen als het niet goed zou blijven gaan, echter had een eerder nadrukkelijker aanbod om terug te komen en het geven van duidelijke instructies in de rede gelegen, temeer omdat beklaagde wist dat de hond bij vertrek uit de kliniek niet of moeilijk kon lopen, versuft was en door hem geen antagonerend middel was toegediend, naast dat het college er vanuit gaat dat de hond voor vertrek uit de kliniek niet meer is onderzocht.

5.8. Nu er geen klachten zijn geformuleerd over de wijze waarop de ingreep is uitgevoerd en er uit het operatieverslag, hoe summier ook, geen zaken opvallen, zal het college de operatie als zodanig en de wijze waarop deze is uitgevoerd in deze tuchtzaak buiten beschouwing laten.

5.9 . De slotsom luidt dan dat beklaagde op meerdere, hiervoor genoemde onderdelen in veterinaire zin nalatig is geweest en niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening heeft gehandeld. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een boete op van € 1.250,=, waarvan €1.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, lid 1, onderdeel c, in combinatie met lid 5 en lid 6 van de Wet dieren, welke proeftijd ingaat vanaf de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.