ECLI:NL:TDIVBC:2020:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2019/02

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2020:8
Datum uitspraak: 23-10-2020
Datum publicatie: 27-10-2020
Zaaknummer(s): VB 2019/02
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Met het Veterinair Tuchtcollege is het College van oordeel dat, gelet op de klachten waarmee de hond werd aangeboden in combinatie met de door de dierenarts beschreven bevindingen, het veterinair handelen van de dierenarts nog binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Verwerpt het beroep.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2019/02                                                                                             23 oktober 2020

 Uitspraak op het beroep van:

X, wonend te A,

appellante (hierna: klaagster),

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 31 januari 2019 in zaak nr. 2017/105 in het geding tussen:

X

en

Y, dierenarts te B

Procesverloop

Bij uitspraak van 31 januari 2019 (niet gepubliceerd) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van klaagster tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft klaagster bij brief van 29 maart 2019 beroep ingesteld. 

De dierenarts heeft bij brief van 29 mei 2019 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2020, waar klaagster en de dierenarts, vertegenwoordigd door mr. M.E.M. van Eeden, jurist bij VvAA, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         Klaagster was eigenaar van de hond Smeagel, een Lakeland Terriër reu, geboren op 10 mei 2003. In de nacht van donderdag 18 augustus 2016 op vrijdag 19 augustus 2016, rond 00:45 uur, heeft klaagster contact gezocht met de dierenarts, op dat moment werkzaam bij dierenartspraktijk Kerkewijk in Veenendaal. De hond was in de dagen voorafgaand al niet fit, hij at slecht en stonk uit zijn bek. In de bewuste nacht ging de hond snel achteruit in de zin dat hij koud aanvoelde en onrustig werd. De lichaamstemperatuur van de hond bleek bij opname door klaagster 39,6 °C te zijn. Hij liep wankel en had weinig coördinatie en zakte uiteindelijk door zijn poten. Afgesproken is dat klaagster de volgende ochtend om 09:00 uur naar de praktijk zou komen voor een consult. Rond 01:00 uur diezelfde nacht heeft klaagster wederom telefonisch contact gezocht met de dierenarts, omdat de temperatuur van de hond opliep.

Klaagster is daarop uitgenodigd met de hond naar de praktijk te komen, waar zij rond 01:15 uur is gearriveerd. De dierenarts heeft de hond klinisch onderzocht en is tot de waarschijnlijkheidsdiagnose enteritis (darminfectie) gekomen. Zij heeft de hond een subcutane injectie met een pijnstillend en ontstekingsremmend middel (Carporal) en een intramusculaire injectie met een antibioticum (tylosine) gegeven. Daarbij is aangegeven dat er nog drie injecties met tylosine moesten worden toegediend met tussenpozen van minimaal 24 uur.

Rond 20:00 uur van diezelfde dag (19 augustus 2016) heeft de dierenarts telefonisch contact gezocht met klaagster om zich op de hoogte te stellen van de toestand van de hond. De lezingen over de beschrijving van de gezondheidstoestand lopen uiteen.

2.         Overeenkomstig de gemaakte afspraak is klaagster op zaterdag 20 augustus 2016 naar de praktijk toegekomen voor de afgesproken injectie. De dierenarts heeft de hond klinisch onderzocht en heeft de injectie tylosine toegediend als ook een injectie dexamethason. Op basis van de hoestklachten vermoedde de dierenarts een luchtweginfectie. Zij heeft hiervoor een antibioticum (Novadox, orale suspensie) aan klaagster meegegeven.

Klaagster heeft daarna op 20 augustus 2016 diverse keren telefonisch contact gezocht met de dierenartsenpraktijk omdat de toestand van de hond verslechterde, waarna zij is uitgenodigd om rond 14:00 uur naar de praktijk te komen. De dierenarts heeft de hond onderzocht en heeft voorgesteld om bloedonderzoek uit te voeren. De bloeduitslag toonde aan dat sprake was van leukocytose, hetgeen wees op een ontsteking in het lichaam. De dierenarts heeft vanwege de oppervlakkige ademhaling nog een röntgenfoto van de thorax gemaakt. Deze foto wees niet op vocht of andere afwijkingen in de longen. Vanwege de zorgwekkende gezondheidstoestand heeft de dierenarts klaagster met de hond verwezen naar een kliniek waar intensieve zorg kon worden geboden en nader onderzoek kon worden verricht.

Diezelfde middag is klaagster bij die kliniek aangekomen, waar de hond is onderzocht en aan een infuus is gelegd. Er is tevens bloed afgenomen voor nadere analyse, er is urineonderzoek uitgevoerd en er is een echo van het abdomen gemaakt. In de avond is de bloeduitslag gekomen, waaruit bleek dat de nierwaarden sterk verhoogd waren. De diagnose was ernstig nierfalen en dit heeft een slechte prognose. Klaagster heeft daarop besloten haar hond te laten inslapen.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

3.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft allereerst geoordeeld dat klaagster een plausibele verklaring heeft gegeven voor het lang wachten met het indienen van de klacht.

Verder heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat de dierenarts in het eerste telefoongesprek in de nacht van 18 op 19 augustus 2016 niet onredelijk heeft gehandeld en er binnen een acceptabele tijd een consult op de praktijk heeft plaatsgevonden, ook al was dat nadat klaagster die bewuste nacht voor een tweede keer belde. Daarbij heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat niet is gebleken dat de dierenarts tijdens het consult in die bewuste nacht in de anamnese of het klinisch onderzoek tekort zou zijn geschoten. Het is naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest dat de dierenarts bij de waarschijnlijkheidsdiagnose is uitgegaan van enteritis (darminfectie) dan wel een buikvirus, en in eerste instantie een daarop gerichte symptomatische behandeling heeft ingezet met een pijnstillend en ontstekingsremmend middel. Ook de inzet van een antibioticum acht het college niet onbegrijpelijk of verwijtbaar. Uitgaande van de werkdiagnose enteritis is de dierenarts niet nalatig geweest door op dat moment geen bloedonderzoek uit te voeren of de ontlasting van de hond niet op kweek te zetten. Er mocht worden volstaan met de ingestelde medicamenteuze behandeling, zeker gezien de afspraak dat klaagster de volgende dag met de hond zou terugkomen voor (her)controle, aldus het college.

Verder heeft het college vastgesteld dat er tegenstrijdige lezingen bestaan over wat tijdens het telefoongesprek in de nacht op 19 augustus 2016 is besproken, zodat de precieze feiten op dit punt niet kunnen worden vastgesteld. Daarmee kan naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege niet als vaststaand worden aangenomen dat de dierenarts tijdens dit telefoongesprek informatie heeft gekregen die op een kritieke of noodsituatie wezen en die haar die avond direct had moeten aanzetten actie te ondernemen.

Het college heeft onvoldoende aanleiding gezien om in twijfel te trekken dat bij het uitgevoerde klinisch onderzoek in de ochtend van 20 augustus 2016 niet de normale klinische parameters zijn beoordeeld en is ervan uitgegaan dat dit is gebeurd en dat die niet afwijkend waren. Naar het oordeel van het college was er geen directe aanleiding voor aanvullend onderzoek en is het begrijpelijk dat eerst de ingezette medicamenteuze behandeling werd vervolgd. Onvoldoende overtuigend is gebleken dat de conditie van de hond dermate zorgwekkend was dat van te voren reeds vast stond dat de medicatie geen effect meer zou hebben en bloedonderzoek per definitie noodzakelijk was.

Ook heeft het Veterinair Tuchtcollege onvoldoende aanleiding gezien om de dierenarts aan te rekenen dat zij in de middag van 20 augustus 2016 niet heeft kunnen vaststellen wat de hond precies mankeerde en had zij op dat moment geen aanwijzingen hoeven te hebben voor (vergevorderd) nierfalen, zoals nadien is gebleken.

Het verwijt dat het patiëntendossier onvolledig zou zijn of dat daarin een onjuiste weergave van zaken zou staan, is door het college wegens gebrek aan bewijs gepasseerd.

Het Veterinair Tuchtcollege is tot de slotsom gekomen dat de dierenarts binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

Beoordeling van het beroep

4.         Klaagster heeft zes grieven geformuleerd tegen het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege. De eerste grief heeft betrekking op de motivering van het Veterinair Tuchtcollege van de termijn voor het instellen van de klacht en de redelijke termijn van behandeling van de klacht. De tweede grief ziet op het oordeel over het verlenen van spoedhulp en het afnemen van de anamnese (naar het Veterinair Beroepscollege begrijpt: rechtsoverweging 5.3). De derde grief richt zich tegen het oordeel over het verrichten van onvoldoende onderzoek bij het eerste consult en het verslag daarvan in de patiëntenkaart. De vierde grief betreft de medicatie die is toegediend. Met de vijfde grief wordt geklaagd over het gebrek in de beoordeling van de feiten en omstandigheden in samenhang, in het bijzonder dat de dierenarts de verstrekte informatie heeft genegeerd. Met de zesde grief wordt opgekomen tegen de weging van de feiten door het Veterinair Tuchtcollege.

Deze grieven zullen hierna worden besproken. 

5.         Met de eerste grief voert klaagster aan dat het Veterinair Tuchtcollege in het oordeel over de ontvankelijkheid van klaagster in haar klachten jegens de dierenarts niets heeft overwogen over de problemen die klaagster heeft ondervonden bij het traceren van de dierenarts, en dat daarmee de procedure onnodig lang heeft geduurd. 

5.1.      Wat er ook zij van de oorzaak van de tijd die is verstreken tussen de verweten gedragingen en het indienen van de klacht, het in behandeling kunnen nemen van de klacht en de duur van de procedure, het Veterinair Tuchtcollege heeft klaagster terecht ontvankelijk in haar klacht geacht. Ook het Veterinair Beroepscollege oordeelt klaagster ontvankelijk in haar klacht en beroep. De grief mist dan ook een zelfstandig belang, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan.

6.         Met de tweede grief voert klaagster aan dat het Veterinair Tuchtcollege niet heeft onderkend dat de dierenarts niet snel genoeg spoedhulp heeft verleend. De dierenarts heeft in het eerste telefonisch contact ten onrechte te kennen gegeven dat koorts nooit spoed is en heeft de door klaagster verstrekte informatie ten onrechte naast zich neergelegd. Daargelaten dat koorts wel spoedeisend kan zijn, heeft de dierenarts niet op de juiste wijze en zo volledig mogelijk een telefonische anamnese afgenomen, aldus klaagster. Zij voert in dit verband aan dat op grond van vaste jurisprudentie van zowel het Veterinair Tuchtcollege als het Veterinair Beroepscollege een verzoek om spoedeisende hulp voor valide moet worden gehouden, tenzij de dierenarts op grond van een gedegen telefonische anamnese tot de conclusie komt dat hulp aan het dier kan worden uitgesteld. Daarbij komt dat klaagster niet alleen koorts heeft gemeld, maar ook andere ernstige ziekteverschijnselen. De hond had een hoge lichaamstemperatuur, maar voelde ook koud aan, at slecht en stonk uit zijn bek. Daarnaast kon hij niet meer lopen of goed op zijn poten staan. De dierenarts heeft niet doorgevraagd, heeft geen gegevens verzameld of een inschatting gemaakt, maar slechts een afspraak voor de volgende ochtend gemaakt. Ook heeft zij klaagster niet geïnformeerd in welke situatie zij opnieuw contact moest opnemen. Voorts wordt in het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege niet onderkend dat de door de dierenarts gemaakte notities op de patiëntenkaart onjuist en onvolledig zijn. Klaagster betwist verder ook de stelling van de dierenarts dat de hond tijdens het consult op vier poten kon staan en dat er geen sprake was van uitval of neurologische verschijnselen. 

6.1.      Klaagster heeft uit het verloop van het eerste gesprek in de nacht van 18 op 19 augustus 2016 omstreeks 00:45 uur opgemaakt dat de dierenarts geen of een onvoldoende telefonische anamnese heeft afgenomen en haar klachten terzijde heeft gelegd. Aannemelijk is echter, zoals het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft overwogen, dat klaagster in dat gesprek zelf voldoende informatie over de toestand van de hond heeft verstrekt, zodat de dierenarts geen aanvullende informatie nodig had om een inschatting te maken van de ernst van de symptomen. Met het Veterinair Tuchtcollege is het College van oordeel dat niet is komen vast te staan dat symptomen zijn gemeld of besproken die op een levensbedreigende situatie wezen en die tot direct ingrijpen noopten. Het advies om de volgende ochtend om 09:00 uur met de hond naar de praktijk te komen is in dat licht niet onbegrijpelijk. Toen klaagster zeer kort daarna – rond 01:00 uur – wederom belde, heeft de dierenarts haar alsnog uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen. Het consult heeft diezelfde nacht tussen 01:15 en 01:30 uur plaatsgevonden. Het Veterinair Tuchtcollege heeft terecht geoordeeld dat de dierenarts daarmee niet onredelijk heeft gehandeld. De dierenarts zou de hond in eerste instantie meteen de volgende ochtend zien, maar zij heeft in het tweede telefoongesprek van klaagster die nacht de hond toch naar de praktijk laten komen voor een consult. In dat tweede telefoongesprek is de oplopende koorts genoemd, waarmee een spoedeisende situatie werd aangenomen. In dat handelen kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gezien. 

7.         Ten aanzien van grief 3 – over het onderzoek en de weerslag daarvan in de patiëntenkaart – oordeelt het Veterinair Beroepscollege als volgt.

            Volgens vaste jurisprudentie geldt dat, in gevallen waarin partijen sterk uiteenlopende lezingen hebben gegeven over diverse voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen.

            Dat klaagster een uitgebreidere en meer gedetailleerde lezing van de situatie in haar klaagschrift en beroepschrift heeft gegeven, betekent niet dat die lezing meer bewijskracht heeft dan de lezing van de dierenarts. Omdat het Veterinair Beroepscollege bij gebrek aan bewijs niet kan vaststellen van welke lezing moet worden uitgegaan, kan de klacht over de vermeend onjuiste weergave van de feiten in de patiëntenkaart niet slagen.

            Het betoog faalt.

8.         Klaagster is het oneens met het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat onvoldoende is gebleken dat de dierenarts tijdens het eerste consult in anamnese of klinisch onderzoek tekort is geschoten en dat de door de dierenarts gestelde conclusie enteritis veterinair verdedigbaar was. Klaagster heeft ervaring met een hond met nierfalen. De hond vertoonde alle symptomen van nierfalen, zoals slechte eetlust, diarree, slechte adem, verminderde activiteit, uitdroging en snel stijgende koorts. Gelet op de leeftijd van haar hond en de genoemde symptomen had met een differentiaaldiagnose moeten worden gewerkt waarin ook nierfalen was opgenomen. De door klaagster vermelde symptomen, waaronder bloederige diarree, gaven daar alle aanleiding toe. Ten onrechte heeft de dierenarts geen aandacht besteed aan deze symptomen en heeft zij zonder nader onderzoek de conclusie enteritis getrokken en een antibioticum toegediend en een pijnstiller voorgeschreven. De dierenarts had vanwege de mogelijkheid van nierfalen in ieder geval bloed- en urineonderzoek moeten (laten) verrichten, aldus klaagster.

8.1.      Op grond van de geschetste onderzoeksbevindingen is de dierenarts tijdens het eerste consult bij de waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van enteritis, zoals ook het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de leeftijd van de hond en de door klaagster genoemde symptomen geen aanleiding voor de dierenarts hoefden te zijn om in de differentiaaldiagnose ook nierfalen te betrekken. Dat betekent dat de dierenarts ook geen bloed- en urineonderzoek hoefde te verrichten en zij in eerste instantie een symptomatische behandeling kon inzetten om enteritis te bestrijden. De inzet van een antibioticum is, zoals het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft overwogen, niet onbegrijpelijk of verwijtbaar als in aanmerking wordt genomen dat bij de diarree ook sprake was van koorts, slijm en roodverkleuring.

            Het betoog faalt.

9.         Klaagster voert als grief 4 aan dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat de toegediende medicatie niet onjuist is geweest. De beroepsgrond over de toegediende medicatie en de dosering daarvan vormde geen onderdeel van de oorspronkelijk bij het Veterinair Tuchtcollege ingediende klaagschrift. Omdat het Veterinair Beroepscollege slechts kan oordelen over klachten die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Veterinair Tuchtcollege zijn voorgelegd, zal deze beroepsgrond buiten beschouwing worden gelaten. 

10.       Klaagster betoogt – haar vijfde grief – dat het Veterinair Tuchtcollege het geheel van feiten en omstandigheden in samenhang had moeten bezien. De telefonische hulpvraag is door de dierenarts ten onrechte niet als spoed gezien, de diarree is ten onrechte als enteritis gediagnosticeerd en de daarna opkomende hoest is ten onrechte als luchtweginfectie gekwalificeerd. De dierenarts heeft iedere keer een symptoom behandeld zonder diagnostiek of een weloverwogen keuze te maken Daarbij heeft zij het algemene beeld gemist van een hond die op leeftijd is en in hoog tempo een stijgende koorts heeft, weinig eet en binnen een half uur ernstig ziek wordt en waarvan de eigenaar alarmerende symptomen noemt. 

10.1.     Zoals het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft overwogen, had op basis van hetgeen uiteindelijk bekend is geworden kunnen worden besloten tot het uitvoeren van bloedonderzoek en kan in retrospectief, het geheel overziend, worden geconcludeerd dat de hond aan acuut nierfalen leed. Het Veterinair Beroepscollege dient het veterinair handelen van een dierenarts echter te beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van de behandeling van de hond. Met het Veterinair Tuchtcollege is het College van oordeel dat, gelet op de klachten waarmee de hond werd aangeboden in combinatie met de door de dierenarts beschreven bevindingen, het veterinair handelen van de dierenarts nog binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

            Ook dit betoog faalt.

Slotsom

11.       Het beroep is ongegrond en dient te worden verworpen.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

            verwerpt het beroep

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. G. van der Wiel en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. C.W. Davidse en dr. L.M. Derkx‑Overduin, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                                De plv. secretaris is verhinderd de     

voorzitter                                                                       uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs. F.H.H. Wieringa

secretaris