ECLI:NL:TAHVD:2020:69 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190299

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:69
Datum uitspraak: 30-03-2020
Datum publicatie: 31-03-2020
Zaaknummer(s): 190299
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beroep niet-ontvankelijk wegens appelverbod. Klaagster heeft onvoldoende aangevoerd om een doorbreking van het appelverbod te rechtvaardigen.

BESLISSING

van 30 maart 2020

in de zaak 190299

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 juni 2019, gewezen onder nummer  19-282/A/A, en naar de verzetsbeslissing van de raad van 18 november 2019, gewezen onder hetzelfde nummer. In de beslissing van de voorzitter van de raad is de klacht van klaagster kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing ongegrond verklaard.

De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:126. De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:223.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    De griffie van het hof heeft het beroepschrift met bijlage van klaagster ontvangen op  28 november 2019.

2.2    Voorts heeft het hof kennis genomen van de brief d.d. 16 december 2019 van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

3    DE BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen, wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces, doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3    Namens klaagster is aangevoerd dat bij de raad geen sprake is geweest van een eerlijk proces, omdat:

- de voorzitter van de raad de zaak niet bij voorzittersbeslissing had mogen afdoen en in verzet geen aandacht is besteed aan de op dat punt aangevoerde jurisprudentie;

- de klachtonderdelen zich niet leenden voor een kennelijk ongegrond-oordeel van de voorzitter;

- artikel 6 EVRM is geschonden omdat de raad van discipline niet voor het merendeel bestaat uit onafhankelijke rechters en dit een probleem vormt als de zaak niet in beroep kan worden voorgelegd aan het hof, dat wél voor het merendeel uit onafhankelijke rechters bestaat.

Klaagster verzoekt het hof het beroep ontvankelijk te verklaren en de beslissing van de raad te vernietigen en de klacht in beide onderdelen alsnog gegrond te verklaren.

3.4    Verweerder heeft, kort samengevat, gesteld dat klaagster onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod te rechtvaardigen en verzoekt het hof klaagster niet-ontvankelijk te verklaren.

3.5    Het hof is van oordeel dat het beroep op doorbreking van het appelverbod van klaagster niet slaagt. Klaagster heeft onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd waarom sprake zou zijn van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel in de verzetprocedure bij de raad. Hetgeen klaagster heeft aangevoerd heeft betrekking op de wettelijke systematiek van de tuchtprocedure, zoals die in de Advocatenwet is geregeld, en vormt op zichzelf geen reden om aan te nemen dat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. De overige aangevoerde punten van klaagster zien op de motivering van de verzetsbeslissing van de raad en laat het hof buiten beschouwing. Deze argumenten vormen immers een verkapt hoger beroep tegen de inhoud van de beslissing van de raad en kunnen pas aan de orde komen als het appelverbod zou worden doorbroken.

3.6    Nu het hof niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet niet doorbroken. Dit betekent dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 november 2019, gewezen onder nummer 19-282/A/A.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2020.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 30 maart 2020.