ECLI:NL:TAHVD:2020:67 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190228

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:67
Datum uitspraak: 07-02-2020
Datum publicatie: 28-03-2020
Zaaknummer(s): 190228
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoger beroep tegen beslissing van de raad, inhoudende een ongegrond verklaring van klagers verzet. Appelverbod. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad de toets van doorbreking van het appelverbod niet kan doorstaan en daarom niet-ontvankelijk wordt  verklaard.

BESLISSING

van 7 februari 2020

in de zaak 190228

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 14 februari 2019, gewezen onder nummer 19-018/A/A, en naar de beslissing van de raad van 4 juli 2019, gewezen onder hetzelfde nummer. In de beslissing van de voorzitter van de raad is de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing ongegrond verklaard.

De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:134. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:36.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 4 augustus 2019.

2.2    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

3    DE BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen, wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces, doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3    Het hof begrijpt het beroep van klager aldus dat naar zijn oordeel bij de behandeling van zijn verzet geen sprake is geweest van een eerlijk proces, omdat de raad zijn verzetsbeslissing onbegrijpelijk dan wel onvoldoende zou hebben gemotiveerd. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd heeft betrekking op de klacht zelf en is derhalve niet relevant voor de beoordeling van de vraag of bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klager maakt in zijn beroepschrift niet voldoende concreet duidelijk ten aanzien waarvan de raad het beginsel van hoor en wederhoor zou hebben geschonden. Het hof merkt ten overvloede op dat in het geval bij de beoordeling van een verzet op een voorzittersbeslissing wordt geconcludeerd tot bekrachtiging, zoals in de onderhavige zaak het geval is geweest, kan worden volstaan met een verkorte motivering.

3.4    Het hof is van oordeel dat dit beroep van klager niet slaagt. De motivering van de bestreden verzetsbeslissing acht het hof toereikend in het licht van de voorzittersbeslissing en hetgeen klager nadien heeft aangevoerd. 

3.5    Nu het hof niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet niet doorbroken. Dit betekent dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 juli 2019, gewezen onder nummer 19-018/A/A.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 7 februari 2020.