ECLI:NL:TAHVD:2020:65 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190267

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:65
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 19-03-2020
Zaaknummer(s): 190267
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag tegen weigering tot aanwijzing advocaat. Beklag ongegrond, omdat de procedure die klaagster wenst geen redelijke kans van slagen heeft.

BESLISSING                                

van 10 februari 2020

in de zaak 190267

naar aanleiding van het beklag van

klaagster

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De (waarnemend) deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 3 oktober 2019. Per e-mail van 29 oktober 2019 is namens klaagster beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag (met bijlagen) is op 29 oktober 2019 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

    - de twee e-mailberichten d.d. 29 oktober 2019 met bijlagen van de heer [naam gemachtigde klaagster], de gemachtigde van klaagster;

    - het e-mailbericht met bijlage d.d. 15 november 2019 van de gemachtigde van   klaagster;

    - het e-mailbericht d.d. 17 november 2019 van de gemachtigde van klaagster;

    - de brief met bijlagen d.d. 19 november 2019 van de deken;

    - de drie e-mailberichten d.d. 20 november 2019 van de gemachtigde van klaagster.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1.    Klaagster is verwikkeld geweest in een geschil met de verhuurder van haar voormalige woonruimte in Someren. Klaagster heeft een schadevergoeding gevorderd van de verhuurder op grond van onrechtmatige daad.

De rechtbank Oost-Brabant heeft de vordering bij vonnis van 28 oktober 2015 afgewezen. Klaagster is in beroep gegaan bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat op 4 april 2017 een tussenarrest heeft gewezen. Bij arrest van 11 juli 2017 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

3.2    Klaagster heeft vervolgens [naam advocaat], advocaat te Den Haag, (verder: de advocaat) benaderd voor een cassatieadvies. De advocaat heeft in zijn brief d.d. 7 september 2017, voor zover hier ter zake doende, geschreven dat hij meent dat het arrest van het hof een aanknopingspunt biedt voor cassatie maar toch een negatief  advies afgeeft voor een cassatieberoep, omdat niet te verwachten valt dat de vorderingen bij cassatie na verwijzing zullen slagen. Gelet op de duur van de behandeling van de zaak en de kosten voor de zaak is cassatie volgens hem (naar het hof begrijpt) niet zinvol. De advocaat heeft aangegeven het cassatieberoep niet te zullen behandelen.

3.3    Bij brieven van 2 en 3 oktober 2017 heeft klaagster de deken Den Haag verzocht een cassatieadvocaat aan te wijzen. Dit verzoek is door de deken afgewezen, waarna klaagster een beklag bij het hof van discipline heeft ingediend dat heeft geleid tot de beslissing van 9 maart 2018, gewezen onder zaaknummer 170298 en gepubliceerd is op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2018:37. Het beklag is (primair) afgewezen omdat de termijn voor cassatie al was verstreken en het door klaagster gewenste doel voor het aanwijzen van een cassatieadvocaat niet meer mogelijk was.

3.4     Klaagster heeft de advocaat aansprakelijk gesteld, omdat hij niet bereid was cassatie voor haar in te stellen en intussen de termijn voor cassatie was verstreken. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de advocaat heeft aansprakelijkheid afgewezen, waarna klaagster meerdere, ten minste drie, advocaten heeft benaderd om haar bij te staan in de procedure tegen de advocaat. Klaagster heeft geen advocaat bereid gevonden haar bij te staan in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure. De drie advocaten hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet bereid zijn klaagsters zaak in behandeling te nemen, omdat – kort samengevat – de advocaat geen verwijt kan worden gemaakt over de wijze waarop hij het dossier van klaagster heeft behandeld.

3.5    Klaagster heeft zich vervolgens tot de deken Rotterdam gewend voor de aanwijzing van een advocaat. De deken Rotterdam heeft het verzoek van klaagster in behandeling genomen en doorgezonden naar de deken Den Haag, omdat de advocaat in het arrondissement Den Haag is gevestigd en derhalve een eventuele zaak van klaagster daar aanhangig moet worden gemaakt. De deken Den Haag heeft klaagster bij brief van 3 oktober 2019 bericht dat hij haar aanwijzingsverzoek ex artikel 13 Advocatenwet afwijst, omdat klaagster geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de advocaten in redelijkheid niet tot hun standpunt konden komen. De situatie dat klaagster geen advocaat bereid heeft gevonden om haar bij te staan, is niet gebleken.

4    BEOORDELING

4.1    Het hof overweegt het volgende.

4.2    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.3    Het hof is van oordeel dat de deken het verzoek van klaagster op gegronde redenen heeft afgewezen, omdat de door klaagster gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Nu gebleken is dat verschillende advocaten, los van elkaar, klaagster na bestudering van de stukken een gemotiveerd (negatief) advies hebben gegeven over de haalbaarheid van een beroepsaansprakelijkheidsprocedure tegen de advocaat en er geen aanleiding is aan te nemen dat deze adviezen onjuist zijn, is op voldoende wijze aangetoond dat er voor de deken gegronde redenen aanwezig waren voor afwijzing van het verzoek. Voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet is immers niet beslissend of de rechtzoekende een advocaat kan vinden die bereid is precies datgene te doen wat de rechtzoekende van hem verlangt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de (waarnemend) Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 3 oktober 2019 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.

griffier                            voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 februari 2020