ECLI:NL:TAHVD:2020:64 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190191

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:64
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 19-03-2020
Zaaknummer(s): 190191
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoger beroep tegen beslissing van de raad, inhoudende een ongegrond verklaring van klagers verzet. Appelverbod. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad de toets van doorbreking van het appelverbod niet kan doorstaan en daarom niet-ontvankelijk wordt  verklaard.

BESLISSING

Van 10 februari 2020

in de zaak 190191

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 28 november 2018, gewezen onder nummer 18-774/DH/DH, en naar de verzetsbeslissing van de raad van 13 mei 2019, gewezen onder hetzelfde nummer. In de beslissing van de voorzitter van de raad is de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing ongegrond verklaard.

De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:145. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2018:261.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager is door de griffie van het hof ontvangen op  14 augustus 2019. Klager heeft nadien nog diverse e-mails verzonden naar de griffie en een nader stuk ingediend per brief van 21 december 2019.

2.2    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

3    DE BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen, wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces, doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3    Het hof begrijpt het beroep van klager aldus dat naar zijn oordeel bij de behandeling van zijn verzet geen sprake is geweest van een eerlijk proces, omdat verweerder  valse aangiften zou hebben ingebracht in een civiele procedure en de raad na de verzetsbeslissing van 13 mei 2019 niet meer inhoudelijk heeft gereageerd op de door klager toegezonden stukken met betrekking tot zijn klacht.

3.4    Het hof is van oordeel dat dit beroep van klager niet slaagt. Klager heeft niet (op steekhoudende wijze) gemotiveerd en onderbouwd waarom sprake zou zijn van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel in de procedure bij de raad. Hetgeen klager heeft aangevoerd heeft immers betrekking op de klacht tegen verweerder, dan wel het door de raad geen acht slaan op de door klager ingediende stukken na het wijzen van de verzetsbeslissing (toen het onderzoek dus reeds gesloten was en de raad hier ook geen acht meer op kon slaan), en derhalve niet op de procedure bij de raad.   

3.5    Nu het hof niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet niet doorbroken. Dit betekent dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 mei 2019, gewezen onder nummer 18-774/DH/DH.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2020.            

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 10 februari 2020