ECLI:NL:TAHVD:2020:276 Hof van Discipline 's Gravenhage 200119

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:276
Datum uitspraak: 28-07-2020
Datum publicatie: 16-01-2024
Zaaknummer(s): 200119
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen. 

Beslissing van 28 juli 2020

in de zaak 200119

in de klachtzaak van:

klager

tegen:


verschillende niet nader genoemde advocaten,
in hun hoedanigheid van dekens van de orde van advocaten

de dekens

1 HET VERZOEK

De voorzitter van het hof verwijst naar de e-mail d.d. 30 april 2020 van klager. Deze e-mail behelst een verzoek op grond van art. 46c lid 5 Advocatenwet. In deze e-mail verwijst klager naar een eerdere brief van 21 januari 2019 waaruit blijkt dat klager klachten wenst in te dienen tegen (niet nader bij naam genoemde) dekens van de orden van advocaten in de arrondissementen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.

2 DE BEOORDELING 

2.1 De klacht gericht tegen de onder 1 bedoelde dekens betreft:

“- Niet tot herstel komen van een disfungerende aanwijzing artikel 13 advocatenwet. Mr. N. R[….]

- Primair niet bijdragen in benodigde rechtsbijstand en subsidiair niet beslissen op gedane andere aanvraag toewijzing artikel 13 advocaat.”

2.2 De voorzitter is er ambtshalve mee bekend dat dit hof vandaag ook een beslissing neemt over de beklagen van klager gericht tegen de weigering van de deken Den Haag om hem een advocaat aan te wijzen.

2.3 Het hof overweegt in de onder 2.2 bedoelde beslissing onder meer het volgende:
“4.2 Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht heeft om aanwijzing van een advocaat. Daarbij zijn door klager geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere beoordeling leiden dan die het hof heeft gedaan in de eerder gegeven beslissingen. Het is dan ook begrijpelijk dat de deken het verzoek andermaal heeft afgewezen. Het beklag hiertegen, dat het hof hiervoor grotendeels onder 3.4 heeft aangehaald, is niet te volgen. Het is voor het hof onbegrijpelijk . In ieder geval biedt het beklag geen enkel aanknopingspunt om aan de juistheid van de afwijzing van het aanwijzingsverzoek door de deken te twijfelen.
(…)
4.3 Naar aanleiding van het verzoek heeft de deken om nadere informatie gevraagd waaruit blijkt dat voertuigen zijn verdwenen en dat sprake is van betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij het verdwijnen van deze voertuigen, en de vermeende schadevergoeding wegens in 2007 verdwenen voertuigen op tijd is gestuit. Deze informatie is relevant om tot de beoordeling te komen of de zaak enige kans van slagen heeft. Na uitblijven van die noodzakelijke informatie kon de deken op goede gronden het aanwijzingsverzoek afwijzen. Het beklag hiertegen, dat het hof hiervoor grotendeels onder 3.8 heeft aangehaald, is wederom onbegrijpelijk. Het hof kan er opnieuw geen touw aan vastknopen. In ieder geval biedt het beklag geen enkel aanknopingspunt om aan de juistheid van de afwijzing van het aanwijzingsverzoek door de deken te twijfelen nu de deken relevante vragen aan klager heeft gesteld om tot een adequate afweging te komen waarop klager niet inhoudelijk op een toereikende wijze is ingegaan.

4.4 Het hof stelt vast dat klager herhaaldelijk op (volstrekt) ondeugdelijke gronden om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. In die verzoeken valt een patroon te ontdekken waarin klager zonder concrete toelichting en gerichte onderbouwing om een advocaat vraagt en zich, na een afwijzing door de deken daar vervolgens over beklaagt bij het hof, en dat vervolgens op niet te volgen gronden. Klager moet er rekening mee houden dat een volgend verzoek in de voorliggende en in aanverwante kwesties door het hof niet in behandeling wordt genomen wegens misbruik van klachtrecht.”

2.4 Voor een verwijzing van een klacht gericht tegen een deken naar een deken van een andere orde is pas aanleiding wanneer sprake is van een serieus te nemen klacht. Nu deze klacht gericht tegen nota bene dekens van drie verschillende orden en telkens betrekking heeft op weigeringen van dekens om hem een advocaat aan te wijzen of op dekenonderzoeken naar aanleiding van die weigeringen, is de voorzitter, mede in het licht van wat hof hierover vandaag heeft overwogen (zie 2.3), van oordeel dat van een serieus te nemen klacht geen sprake is en het verwijzingsverzoek daarom wegens misbruik van recht moet worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

  • wijst het verzoek af.

Aldus beslist op 28 juli 2020 door mr. T. Zuidema, voorzitter.

voorzitter     

De beslissing is verzonden op 28 juli 2020.