ECLI:NL:TAHVD:2020:275 Hof van Discipline 's Gravenhage 200084

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:275
Datum uitspraak: 28-04-2020
Datum publicatie: 16-01-2024
Zaaknummer(s): 200084
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen. 

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 28 april 2020

in de zaaknummer 200084

in de klachtzaak van:

klager

tegen:

deken

en:

directeur van het ordebureau

1 HET VERZOEK

De voorzitter van het hof verwijst naar de e-mails van klager aan de griffie van het hof d.d. 11 maart 2020 tot en met 23 maart 2020, met bijlagen. Hierin legt klager zijn klacht over de deken en de directeur van het ordebureau voor aan het hof.

2 DE BEOORDELING

2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken te worden ingediend bij de voorzitter van het hof, zodat hij die klacht naar een andere deken kan verwijzen voor onderzoek en behandeling. Klachten tegen medewerkers van het ordebureau dienen conform de klachtenregeling van de orde te worden ingediend bij het ordebureau.

2.2 De voorzitter overweegt over het verzoek van klager als volgt.

2.3 Vooralsnog heeft klager geen klacht over een advocaat bij de deken ingediend. Klager heeft enkel enige informatie ingewonnen bij het ordebureau en die informatie  was volgens hem onjuist, althans onvolledig. Daarbij is klager zelf terughoudend geweest met het verstrekken van informatie over de inhoud van de klacht die hij over een andere advocaat zou willen indienen. Zo wilde hij zelfs niet de naam van de advocaat noemen tegen wie hij een klacht wil indienen. Ook als de informatie gegeven door de directeur van het ordebureau naar aanleiding van het summiere verhaal van klager voor discussie vatbaar zou kunnen zijn, is die gedraging onvoldoende om hieruit in alle redelijkheid een tegen de deken gerichte klacht te destilleren. Van enige betrokkenheid van de deken is immers niet gebleken.

2.4 De rol van de voorzitter van het hof is klachten gericht tegen een deken te verwijzen naar een andere deken voor nader onderzoek. Van een serieus te nemen klacht gericht tegen de deken is in ieder geval in deze fase onvoldoende gebleken.

2.5 Het ligt meer voor de hand dat klager eerst een concrete klacht over een bij naam genoemde advocaat indient bij de deken zodat de deken zijn onderzoek kan starten. Mocht tijdens dat onderzoek blijken van gedragingen van de deken, of van degenen waarvoor de deken verantwoordelijk is, die aanleiding zouden kunnen geven tot een klacht gericht tegen de deken, dan is op dat moment een beslissing op een verzoek tot verwijzing van een klacht gericht tegen de deken naar een andere deken aan de orde. In dit stadium oordeelt de voorzitter dat de “klacht” gericht tegen de deken te lichtvaardig is gedaan om voor verwijzing in de zin van artikel 46c lid 5 Advocatenwet in aanmerking te komen. Het verzoek gericht tegen de deken zal daarom worden afgewezen.

2.6 Het is het hof ambtshalve bekend dat de directeur van het ordebureau vanaf juni 2018 geen advocaat meer is. Nu de haar verweten gedraging betrekking hebben op de periode na juni 2018 zal klager in zijn verzoek gericht tegen de directeur niet ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

  • wijst het verzoek van klager gericht tegen de deken af;
  • verklaart klager in zijn verzoek gericht tegen de directeur van het ordebureau niet ontvankelijk.

Aldus beslist op 28 april 2020 door mr. T. Zuidema, voorzitter.

voorzitter

De beslissing is verzonden op 28 april 2020.