ECLI:NL:TAHVD:2020:216 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200139D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:216
Datum uitspraak: 02-11-2020
Datum publicatie: 04-11-2020
Zaaknummer(s): 200139D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad op dekenbezwaar. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder in strijd met de artikelen 9b, 10 en 46 Advocatenwet heeft gehandeld door de raad van de orde Overijssel en de (waarnemend) deken, te misleiden door de raad van de orde niet actief en volledig te informeren over de gewenste afwijkende constructie met de stagiaires waarbij de stagiaires fysiek op een andere kantoorlocatie in een ander arrondissement zouden gaan werken dan de patroons. Gegrond, berisping.

BESLISSING

van 2 november 2020

in de zaak 200139D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

de waarnemend deken van de Orde van Advocaten Overijssel

waarnemend deken

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 4 mei 2020 in de zaak met nummer 19-764/AL/OV, op deze datum aan partijen toegezonden. In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en is verweerder veroordeeld in de proceskosten.

1.2        De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2020:118.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van verweerder is op 3 juni 2020 per e-mail en op 9 juni 2020 per post ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-        de stukken van de eerste aanleg;

-        het verweerschrift van de waarnemend deken;

-        de op 21 augustus 2020 ontvangen e-mail met bijlagen van verweerder.

2.2        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 september 2020, waar verweerder en de waarnemend deken, mr. S. van der Vegt, zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3        HET DEKENBEZWAAR

3.1        Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de raad van de orde Overijssel te misleiden door voor te houden dat zijn stagiaire en de stagiaire van zijn werknemer, [naam de andere patroon], de praktijk in [plaatsnaam 1] zouden gaan uitoefenen, op basis waarvan het patronaat is goedgekeurd, terwijl het nooit de bedoeling is geweest dat de twee stagiaires in [plaatsnaam 1] kantoor zouden houden maar in [plaatsnaam 2], zodat verweerder in strijd heeft gehandeld met de artikelen 9b en 10 van de Advocatenwet. Nadat de (waarnemend) deken verweerder met deze constructie heeft geconfronteerd, heeft verweerder de twee stagiaires weliswaar in de gelegenheid gesteld om hun werkzaamheden in [plaatsnaam 1] te verrichten, maar heeft dat vervolgens niet, althans onvoldoende gefaciliteerd en daarin zijn eigen verantwoordelijkheid genomen, als gevolg waarvan één van de stagiaires zich van het tableau heeft laten schrappen.

4        FEITEN

4.1        Verweerder heeft geen grieven gericht tegen de door de raad vastgestelde feiten. Deze feiten worden hierna integraal weergegeven met de nummering van de raad maar met wijziging van de benaming van alle betrokkenen:

4.2        Verweerder is in 2012 beëdigd tot advocaat en oefent zijn praktijk sinds 1 januari 2018 uit onder de naam [naam advocatenkantoor] (hierna: het advocatenkantoor). Het advocatenkantoor is een besloten vennootschap, waarvan verweerder en mr. M, advocaat te [plaatsnaam 2] (hierna: de vennoot), middels hun praktijkrechtspersonen de vennoten zijn. Het advocatenkantoor heeft  vestigingen in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2]. Verweerder houdt kantoor in [plaatsnaam 1], de vennoot in [plaatsnaam 2].

4.3         Op 1 januari 2018 zijn twee juristen als juridisch medewerker in loondienst getreden bij het advocatenkantoor in [plaatsnaam 2].

4.4         Sinds 28 februari 2018 is [naam de andere patroon] (hierna: de andere patroon) in loondienst werkzaam als advocaat bij het advocatenkantoor. Hij houdt kantoor in [plaatsnaam 1].

4.5        Voorafgaand aan het verzoek tot beëdiging hebben een van beide juristen (hierna: de stagiaire) en verweerder op 30 november 2018 een ‘Formulier verzoek tot goedkeuring stage en patroon’ bij de raad van de Orde Overijssel ingediend. In dit formulier heeft de stagiaire als beoogd stagiaire op het advocatenkantoor te [plaatsnaam 1] de raad verzocht om goedkeuring te verlenen - conform artikel 3.5 lid 2 van de Verordening op de advocatuur - om verweerder als zijn patroon te benoemen. De stagiaire heeft aangegeven met ingang van 1 maart 2019 voor 40 uur per week als advocaat werkzaam te zijn. In dit formulier staat voorts:

“Ondergetekende verklaart bekend te zijn met de toepasselijke bepalingen in de Advocatenwet, de Verordening op de advocatuur en de beleidsregels van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel.”

De stagiaire en verweerder hebben ieder het formulier ondertekend. Ook de andere jurist (hierna: de tweede stagiaire) heeft dit formulier op dezelfde datum ingediend en verzocht om de andere patroon goed te keuren als haar patroon.

4.6         In een e-mail van 3 januari 2019 heeft de bureaudirecteur van de orde van advocaten Overijssel aan de stagiaire het volgende laten weten:

“Op 3 december 2018 is uw verzoek tot goedkeuring stage en patronaat door de raad van de orde Overijssel ontvangen.

Ten gevolge van uw dubbele aanmelding voor de beroepsopleiding en de daarop volgende navraag bij de orde van advocaten Noord-Nederland is ons gebleken dat u reeds op 29 juni 2018 (aldaar ontvangen op 13 juli 2018) een verzoek tot inschrijving en beëdiging heeft ingediend bij de raad van de orde Noord-Nederland. Dit verzoek is geweigerd, waarna u beroep heeft ingesteld bij de Algemene Raad. Deze procedure is nog niet ten einde en de beslissing van de raad van de orde Noord-Nederland tot weigering van het in behandeling nemen van de inschrijving als bedoeld in art. 4 lid 1 Advw is (nog) niet onherroepelijk geworden. Nu de beslissing op uw verzoek in Noord-Nederland nog niet onherroepelijk is, kan de raad van de orde Overijssel niet toekomen aan het in behandeling nemen van uw verzoek gelet op art. 2 lid 9 tweede zin Advw.

Een verzoek tot inschrijving als advocaat wordt ingediend bij de raad van de orde in het arrondissement waar de verzoeker kantoor wenst te houden (art. 2 lid 5 Advw). Ons is gebleken dat u op 27 december 2018 wederom een verzoek tot inschrijving en beëdiging heeft ingediend bij de raad van de orde Noord-Nederland. Ik wijs u erop dat een advocaat slechts in één arrondissement kantoor kan houden (art. 12 Advw).”

Ook de tweede stagiaire heeft dergelijke dubbele verzoeken ingediend en is daar eveneens op gewezen.

4.7         Nadat de beide stagiaires op 8 januari 2019 hun hiervoor genoemde verzoeken bij de orde Noord-Nederland, alsmede hun bij de Algemene Raad ingestelde beroepen tegen de weigering tot goedkeuring van patronaat, hebben ingetrokken, zijn zij op 13 februari 2019 als advocaat beëdigd. Verweerder is de patroon van de stagiaire geworden en de medewerker van de tweede stagiaire.

4.8         Op 27 juni 2019 heeft de deken van de orde van advocaten Overijssel het volgende aan de stagiaire gemaild, met toezending van een kopie daarvan aan verweerder:

“Op 20 juni is een kantoorbezoek in het kader van toezicht op de advocatuur aan uw kantoor […] te [plaatsnaam 1], afgelegd door mr. […], lid van de raad van de orde en mr. [….], directeur van de orde van advocaten Overijssel. Tijdens dit bezoek is vastgesteld dat u geen kantoor houdt bij uw patroon, maar feitelijk werkzaam bent op de vestiging van [..] in [plaatsnaam 2]. [Verweerder] heeft tijdens het kantoorbezoek beaamt dat u aldaar de dagelijkse werkzaamheden verricht en af en toe voor een intake naar [plaatsnaam 1] afreist.

Gelet op het feit dat u de praktijk uitoefent in [plaatsnaam 2] en uw patroon in [plaatsnaam 1], oefent u de praktijk niet uit onder begeleiding van uw patroon en is uw stage op grond van art. 34 van de Verordening op de advocatuur van rechtswege opschort. (…)

Hierbij stel ik u in de gelegenheid mij binnen één week na heden mee te delen of en zo ja op welke wijze u voornemens bent de gronden die hebben geleid tot de opschorting op te heffen. Bij gebreke van een deugdelijke reactie zal de Beroepsopleiding Advocaten worden ingelicht, alsmede de BAR. (…)”

Een vrijwel identieke e-mail is diezelfde dag door de deken van de orde van advocaten Overijssel aan de tweede stagiaire en in kopie aan haar patroon gestuurd.

4.9         In zijn reactie hierop van 28 juni 2019 heeft de stagiaire aangegeven dat weliswaar juist is dat hij regelmatig gebruik maakt van een flexplek op het advocatenkantoor in [plaatsnaam 2], maar zijn patroon - verweerder - daar ook regelmatig aanwezig is en op dagen dat er geen fysiek contact mogelijk is, zij via online videoverbindingen alsnog contact met elkaar hebben. Volgens de stagiaire voldoet deze werkwijze aan het bepaalde in art. 3.4 lid 2 sub b van de Voda, omdat hij op deze wijze voldoende feitelijke begeleiding van zijn patroon krijgt, terwijl andere ervaren advocaten, die een patroons cursus hebben gevolgd, hem in [plaatsnaam 2] waar nodig begeleiden. En voorts:

“Ik houd daarnaast wel degelijk kantoor in [plaatsnaam 1], zoals u ook kunt constateren uit de gegevens in BAR.

Indien u toch een andere mening bent toegedaan, verneem ik graag hoe de kantoororganisatie van [het advocatenkantoor] aangepast kan worden opdat ik voldoe aan de eisen.

Vooralsnog zal ik vanaf heden dagelijks op en neer rijden naar [plaatsnaam 1]. Ik ga ervan uit hiermee de schorsing van rechtswege is opgeheven. (…).”

De tweede stagiaire heeft diezelfde dag een vrijwel identieke brief aan de deken gestuurd, die is toegespitst op haar situatie met haar patroon.

4.10 Bij e-mail van 5 juli 2019 aan de deken heeft verweerder de op 28 juni 2019 tussen hen telefonisch gemaakte afspraak bevestigd dat de opschorting van de stage van de beide stagiaires - op basis van de door hen aangedragen noodoplossing - is opgeheven en zij hun juridische werkzaamheden weer mogen hervatten. Daarnaast heeft verweerder in deze e-mail, zoals ook was afgesproken, gemotiveerd toegelicht dat door de twee stagiaires en hun patroons wordt voldaan aan de (strekking van de) toepasselijke regelgeving van de Advocatenwet en de Voda, nu de stagiaires volgens de BAR-administratie kantoor houden in [plaatsnaam 1] en een deskundige begeleiding van hun op de twee kantoorlocaties in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] continu is gewaarborgd. Tot slot heeft verweerder het volgende aan de deken voorgesteld:

“Het moge duidelijk zijn dat wij graag een structurele en uitvoerbare oplossing willen die in overeenstemming is met de regelgeving. Door aanwijzing van een patroon die kantoor houdt in [plaatsnaam 2] zal de kwestie betreffende de begeleiding hopelijk niet meer aan de orde zijn. Daarom zullen de stagiaires een verzoek tot wijziging hun patroon indienen bij de Orde van Advocaten Noord-Nederland. De beoogde patroon is mr. [namen beoogd patroons te [plaatsnaam 2]]. In dat kader verzoeken zij u bijgaande verklaring te ondertekenen.

Het zal wellicht enige tijd in beslag nemen alvorens de beoogde wijziging is gerealiseerd. Daarom verzoek ik u (mede namens de stagiaires) toestemming te verlenen om de benodigde begeleiding door de patroons vanaf aanstaande maandag ook in [plaatsnaam 2] te laten plaatsvinden.”

4.11  De ontvangst hiervan is op 9 juli 2019 namens de deken per e-mail aan verweerder bevestigd. Daarbij is verweerder erop gewezen dat de deken zich beraadt op het instellen van een dekenbezwaar tegen verweerder en de andere patroon, indien vastgesteld wordt dat er bewust op misleiding is gestuurd.

4.12  In de e-mail van 16 juli 2019 is namens de deken aan de stagiaire het volgende geschreven:

“Op 5 juli 2019 heeft u een verzoek tot afgifte van een verklaring ex artikel 2 lid 6 Advocatenwet ingediend, omdat u volgens eigen opgave per 8 juli 2019 uw kantoor zou verplaatsen naar het arrondissement Noord-Nederland. Op 11 juli 2019 is deze verklaring afgegeven. Inmiddels is vastgesteld dat u uw kantoor op 8 juli niet heeft verplaatst, hetgeen u via Mijn Orde had behoren te doen.

Nu u nog onder het toezicht valt van de deken alhier nodigt laatstgenoemde u uit voor een gesprek teneinde uw stage te bespreken. U wordt op maandag 22 juli 2019 om 10:00 uur verwacht op het bureau van de orde te Deventer (…).”

De tweede stagiaire heeft dezelfde dag een vrijwel identieke e-mail van de deken gekregen.

4.13  Op 31 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de waarnemend deken, de bureaudirecteur van de orde van advocaten Overijssel, met de beide stagiaires en verweerder.

4.14  In zijn e-mail van 5 augustus 2019 heeft de waarnemend deken aan de stagiaire de inhoud van het gesprek van 31 juli 2019 bevestigd. In dat gesprek zijn de stagiaire, en verweerder, er opnieuw op gewezen dat is geconstateerd dat de stagiaire in strijd met de relevante wet- en regelgeving fysiek geen kantoor houdt te [plaatsnaam 1] bij verweerder als patroon en wat daarvan de gevolgen voor de stageverklaring kunnen zijn. En daarnaast:

“Omdat u destijds in twee arrondissementen een verzoek goedkeuring stage en patronaat had ingediend en vanuit twee arrondissementen u had opgegeven voor de beroepsopleiding is u in aanloop naar uw beëdiging in het arrondissement Overijssel nog specifiek voorgehouden wat een inschrijving in Overijssel zou inhouden: kantoor houden in [plaatsnaam 1]. Niettegenstaande deze mededeling bent u hoofdzakelijk in [plaatsnaam 2] uw werkzaamheden gaan uitvoeren.

U, alsmede uw patroon, heeft aangegeven dat u in het vervolg uw werkzaamheden feitelijk zult vervullen op het kantoor in [plaatsnaam 1], alwaar u staat ingeschreven als advocaat en waar uw patroon kantoor houdt.

Graag ontvang ik van u een schema van de dagen dat u in [plaatsnaam 1] zult zijn met reistijden en wijze van vervoer tussen [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1].”

Een vrijwel identieke e-mail is op dezelfde dag door de waarnemend deken aan de tweede stagiaire gestuurd.

4.15  De beide stagiaires hebben hun reis- en verblijfschema’s voor de maand augustus aan de waarnemend deken doorgegeven.

4.16  In zijn e-mail van 10 september 2019 heeft de stagiaire aan de waarnemend deken laten weten dat zijn beoogd patroon in het arrondissement Noord-Nederland niet patronabel is en hij spijtig genoeg zijn werkzaamheden in [plaatsnaam 1] moet voortzetten. De stagiaire verzoekt hem een gedeeltelijke ontheffing - van twee dagen - te verlenen van de verplichting om bij zijn patroon/verweerder kantoor te houden.

4.17  Op 15 september 2019 heeft de tweede stagiaire zich laten schrappen van het tableau en heeft zij haar werkzaamheden als juridisch medewerkster voortgezet in de kantoorlocatie te [plaatsnaam 2].

4.18  In zijn e-mail van 23 september 2019 heeft de waarnemend deken aan de stagiaire, in cc aan verweerder en de andere patroon, laten weten dat de raad van de orde heeft ingestemd met diens vrijstellingsverzoek en daarbij bepaald dat de stagiaire minimaal 24 uur per week aanwezig en bereikbaar moet zijn op de kantoorlocatie van verweerder in [plaatsnaam 1], maandelijks een reis- en verblijfschema voor de komende maand én maandelijks bewijzen van kosten daarvan in de verstreken maand, dient te overleggen.

4.19  Op 1 oktober 2019 heeft de stagiaire aan de waarnemend deken per e-mail de gegevens met betrekking tot zijn reis- en verblijfschema en kosten daarvan gestuurd over augustus en september en gemeld nog met verweerder vaste afspraken te moeten maken over de vergoeding van zijn reis- en verblijfkosten.

4.20  Eind oktober 2019 heeft verweerder met een hotel in [plaatsnaam 1] afspraken gemaakt voor de periode tot juli 2020 over het verblijf van de stagiaire aldaar en de daarvoor rechtstreeks bij verweerder in rekening gebrachte kosten.

4.21  Na ontvangst van het dekenbezwaar heeft verweerder in zijn e-mail van 11 november 2019 bij de bureaudirecteur van de orde van advocaten Overijssel de notulen opgevraagd van de vergaderingen van de raad van de orde van december 2018 en januari 2019. In de reactie daarop van 12 november 2019 heeft de bureaudirecteur verweerder laten weten dat toezending van die notulen geen doel dient in het kader van de onderhavige casus en op basis van een mandaatsbesluit dergelijke onderwerpen niet vanzelfsprekend in de raadsvergadering besproken worden.

5        BEOORDELING

5.1        De raad heeft – kort samengevat – overwogen dat het van meet af aan de bedoeling was dat de twee stagiaires in [plaatsnaam 2] hun werkzaamheden zouden gaan uitvoeren. Niet duidelijk is geworden waarom uiteindelijk is gekozen voor de constructie met patroons die in [plaatsnaam 1] kantoor houden, terwijl ook op het kantoor in [plaatsnaam 2] advocaten waren die als patroon zouden kunnen optreden. Artikel 9b lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de stagiaire de praktijk uitoefent onder begeleiding van de patroon en bij deze patroon op kantoor, wat naar het oordeel van de raad betekent dat stagiaire en patroon fysiek en voor de volledig overeengekomen werktijd op hetzelfde kantoor werkzaam dienen te zijn. In de voor advocaten geldende ‘Beleidsregels kantoorhouden buiten Nederland’ en ‘Beleidsregel detachering’ wordt het begrip kantoor gedefinieerd als de plaats waar de advocaat zijn wezenlijke beroepsactiviteiten verricht en waar het centrum van zijn beroepswerkzaamheden is gelegen. Bij afwijking van de hoofdregel dient een verzoek te worden gedaan bij de raad van de orde. Zo kan op grond van artikel 9b lid 3 Advocatenwet op verzoek vrijstelling worden verleend van de verplichting van de stagiaire om bij de patroon kantoor te houden. Verweerder had zelf actief moeten onderzoeken of de constructie met de stagiaires op kantoor in [plaatsnaam 2] en de patroons in [plaatsnaam 1] toelaatbaar was en daarvoor toestemming bij de raad van de orde moeten vragen, hetgeen hij niet gedaan heeft. De raad is van oordeel dat verweerder als patroon en werkgever te lichtvaardig is omgegaan met zijn verantwoordelijkheden en dat hij van meet af aan, maar in ieder geval na het kantoorbezoek van 20 juni 2019 en de e-mail van de deken van 27 juni 2019, had moeten begrijpen dat de stagiaires hun dagelijkse werkzaamheden op de kantoorvestiging van de patroon moesten verrichten. De raad ziet geen actieve mededelings- of waarschuwingsplicht van de orde jegens de toekomstige stagiaire en patroon. Concluderend is de raad van oordeel dat verweerder in strijd met de artikelen 9b, 10 en 46 Advocatenwet heeft gehandeld. Hij heeft de raad van de orde en de (waarnemend) deken (bewust of onbewust) misleid door de raad van de orde niet actief en volledig te informeren over de gewenste afwijkende constructie met de stagiaires, aldus de raad.

5.2        Verweerder heeft tegen het oordeel van de raad zeven grieven aangevoerd, die – kort weergegeven – op het volgende neerkomen:

Er was geen sprake van een (schijn)constructie en ook niet van een afwijkende constructie. Uit de redactie van artikel 9b Advocatenwet blijkt niet dat ‘kantoorhouden bij de patroon’ betekent dat de stagiaire dagelijks fysiek werkzaam moet zijn in het pand waar de patroon werkzaam is. Verwijzing naar de door de raad genoemde beleidsregels gaat niet op. Verweerder is van mening dat een stagiaire altijd bij de patroon kantoor houdt als de stagiaire werkzaam is voor een advocatenkantoor met meerdere vestigingen als vanuit één cloud-omgeving en met moderne communicatiemiddelen wordt gewerkt. Fysieke afstand is tegenwoordig geen beletsel voor goede communicatie en/of begeleiding.

Verweerder heeft bij de raad uitvoerig uiteengezet waarom de keuze voor patroons in [plaatsnaam 1] is gemaakt. De stagiaires hadden meer vertrouwen in de orde Overijssel dan de orde Noord-Nederland vanwege een eerdere afwijzing van het patronaat voor de stagiaire door de raad van de orde Noord-Nederland en zij hadden de verwachting dat de verzoeken in Overijssel zouden worden toegewezen. De orde Overijssel was ermee bekend dat er zowel in Overijssel als Noord-Nederland verzoeken waren ingediend en in het verzoek van de tweede stagiaire was het kantooradres te [plaatsnaam 2] vermeld. Gelet op deze omstandigheden had het, anders dan de raad meent, voor de hand gelegen dat de orde verweerder actief had geïnformeerd en gewaarschuwd.

Verweerders verantwoordelijkheid ziet naar zijn mening op de goede begeleiding van de stagiaire en die verantwoordelijkheid heeft verweerder steeds genomen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt niet dat het verweerder van meet af aan duidelijk had moeten zijn dat de stagiaires in hetzelfde pand als de patroon werkzaam moesten zijn. Tijdens en na het kantoorbezoek heeft verweerder vragen gesteld en actie ondernomen. Verweerder betwist dat op hem een onderzoeks- of informatieplicht rustte. Het was ook niet zijn verzoek tot goedkeuring stage en patronaat, maar van de stagiaires. Vermeende schending van onderzoeks- en/of informatieplicht vormt geen onderdeel van het dekenbezwaar. Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat verweerder de raad van de orde heeft misleid door niet aan zijn informatieplicht te voldoen en gesteld dat in het midden kan blijven of sprake is geweest van opzet. Tot slot maakt verweerder bezwaar tegen de oplegde maatregel.

5.3        Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de raad van oordeel dat de eis van artikel 9b lid 1 Advocatenwet dat de stagiaire kantoor houdt bij de patroon inhoudt dat de patroon en de stagiaire fysiek op dezelfde locatie hun werkzaamheden uitoefenen. Een goede begeleiding van een stagiaire door de patroon vergt dat de patroon kan zien wat de stagiaire doet en hoe deze dat doet, bijvoorbeeld door bij de stagiaire binnen te lopen, door besprekingen en telefoongesprekken van de stagiaire bij te wonen, en omgekeerd de stagiaire in zijn eigen praktijk te betrekken door deze telefoongesprekken, besprekingen en zittingen te laten bijwonen. De moderne en digitale communicatiemogelijkheden volstaan in dat kader niet. Iedere van dit uitgangspunt afwijkende situatie dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de raad van de orde, zoals is bepaald in artikel 9 b lid 3 Advocatenwet. Dat de locatie waar de stagiaire zijn werkzaamheden verricht deel uitmaakt van dezelfde organisatie als de locatie waar de patroon zijn werkzaamheden verricht, doet daar niet aan af.

5.4        Verweerder heeft dan ook ten onrechte het standpunt ingenomen dat de stagiaires bij hem (en de andere patroon) kantoor hielden omdat zij deel uitmaakten van dezelfde organisatie. Feitelijk bestaat er een grote afstand tussen de vestigingen te [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2]. Voorts liggen deze vestigingen in twee verschillende arrondissementen en bepaalt artikel 2 lid 5 Advocatenwet dat een verzoek tot inschrijving wordt ingediend in het arrondissement waar de stagiaire kantoor wenst te houden. Het indienen van een inschrijvingsverzoek in het arrondissement Overijssel verdraagt zich alleen al daarom niet met een – feitelijk – kantoorhouden in het arrondissement Noord-Nederland. Het hof verwijst in dit kader tevens naar artikel 12 lid 1 Advocatenwet, dat bepaalt dat de advocaat slechts in één arrondissement op één locatie kantoor houdt.

5.5        Anders dan verweerder heeft gesteld is hij als patroon en werkgever verantwoordelijk voor het voldoen door zijn stagiaire(s) aan de geldende regelgeving, zoals het bepaalde in artikel 9b Advocatenwet. Hij had zich moeten realiseren dat de door hem gewenste constructie waarbij de patroons in [plaatsnaam 1] en de stagiaires in [plaatsnaam 2] hun dagelijkse werkzaamheden verrichtten een afwijkende constructie was van wat gebruikelijk is en dat dit meer dan geringe gevolgen zou hebben voor de begeleiding van de stagiaires waarvoor hij verantwoordelijkheid droeg. Het lag dan ook op zijn weg als patroon om dit expliciet bij de raad van de orde voor te leggen en/of af te stemmen of deze constructie mogelijk was en zo ja, onder welke voorwaarden. Met de raad is het hof van oordeel dat de (waarnemend) deken door verweerder is misleid, doordat verweerder verzwegen heeft wat de bedoeling was, terwijl hij dat aan de orde had moeten stellen.

5.6        Aan verweerder kan worden toegegeven dat de raad van de orde alerter had mogen zijn op de wijze waarop de patronaten door verweerder en zijn kantoor werden georganiseerd. De raad van de orde was immers bekend met de problematiek van patronaats- en opleidingsverzoeken in twee arrondissementen tegelijk en met het vermelden van het kantooradres in [plaatsnaam 2] in het verzoek van een van beide stagiaires. Dat doet evenwel niet af aan het feit dat de verantwoordelijkheid voor het correct en openlijk informeren van de raad van de orde, het onderzoeken van mogelijkheden en beperkingen van een patronaat vanuit een andere locatie en het bespreken van de al dan niet bestaande mogelijkheden daartoe bij verweerder ligt.

5.7        Op grond van het voorgaande dient de beslissing van de raad te worden bekrachtigd. Met de raad is het hof van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is. Het Hof deelt ook de overwegingen van de raad die daaraan ten grondslag liggen, te weten dat advocaten op de hoogte moeten zijn van en zich houden aan de regels van de Advocatenwet, zodat organen die toezicht houden op advocaten ervan uit kunnen gaan dat zij juist worden geïnformeerd. Van een patroon en werkgever, zoals verweerder in de onderhavige situatie, wordt in het bijzonder verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regelgeving op het gebied van het patronaat en de eisen waaraan moet worden voldaan om daarvoor goedkeuring te verkrijgen. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder hierin is tekortgeschoten en aldus in strijd heeft gehandeld met de artikelen 9b, 10 en 46 Advocatenwet. Hiervan kan verweerder een ernstig verwijt gemaakt worden, maar gelet op het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden en de door verweerder getroffen maatregelen om zijn stagiaire voortaan op zijn eigen kantoorlocatie te begeleiden, kan met een berisping worden volstaan.

5.8        Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 750 kosten van de Staat.

5.9        Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 mei 2020 in de zaak met nummer 19-764/AL/OV;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, E.L. Pasma, R. Verkijk en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020.

griffier        voorzitter                                   

De beslissing is verzonden op 2 november 2020.