ECLI:NL:TAHVD:2020:210 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200128W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:210
Datum uitspraak: 26-10-2020
Datum publicatie: 28-10-2020
Zaaknummer(s): 200128W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Afwijzing wrakingsverzoek. Het hof is van oordeel dat verzoeker zijn verzoek tot wraking van verweerders te laat heeft gedaan. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek met betrekking tot gebeurtenissen ter zitting van 21 augustus 2020 immers pas eerst op 1 september ingediend. Verzoeker heeft daarover verklaard dat hij alles moest laten bezinken en dat hij zo ontdaan was dat hij niet in staat was een en ander op papier te zetten. Van een professionele rechtsbijstandverlener als verzoeker, die sinds 2006 advocaat is, mag echter worden verwacht dat hij, zoals de wet voorschrijft, het wrakingsmiddel terstond inzet wanneer de redengevende feiten of omstandigheden om te wraken zich voordoen. Hieraan kan weliswaar nog een korte periode voor reflectie worden toegevoegd, maar het hof acht elf dagen daarvoor een te lange periode. Uit het wrakingsverzoek, alsook uit het proces-verbaal van de zitting van 21 augustus 2020, blijkt immers dat verzoeker al op de zitting het gevoel had dat er niet naar hem werd geluisterd, dat er werd gedaan alsof hij een opzettelijke leugenaar zou zijn en dat hij geen eerlijke behandeling van zijn zaak kreeg. Daar had hij op dat moment, of kort daarna, naar kunnen handelen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgronden komt de wrakingskamer om die reden niet toe.

BESLISSING

van 26 oktober 2020

in de zaak 200128W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mrs. T. Zuidema, A.P. Wessels en L.H. Rammeloo

resp. voorzitter en leden van het Hof van Discipline

verweerders

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1    Bij beslissing van 14 april 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer 19-460), (hierna: de raad) is de klacht van [naam klaagster] (hierna: klaagster) tegen verzoeker gegrond verklaard en is aan hem de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verder is verzoeker veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en proceskosten. Die beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2020:95.

1.2    Verzoeker heeft tegen die beslissing van de raad hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van het hof van  21 augustus 2020.

1.3    Verzoeker heeft op 1 september 2020 een verzoek gedaan tot wraking van verweerders. Dit verzoek is op die dag door de griffie van het hof ontvangen per e-mail.

1.4    Op 14 september 2020 heeft de griffie van het hof een verweerschrift met bijlagen van verweerders ontvangen van mr. T. Zuidema. Hij bericht namens verweerders niet te berusten in de wraking en is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen.

1.5    De wrakingskamer van het hof (hierna ook: het hof) heeft het wrakingsverzoek  mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 28 september 2020. Verzoeker is bij de mondeling behandeling aanwezig geweest en heeft zijn standpunt toegelicht. Namens verweerders is mr. T. Zuidema verschenen. Als griffier was aanwezig mr. L.E. Verwey.

1.6    Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft het hof ook kennisgenomen van:

- de beslissing van de raad;

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 21 augustus 2020.

2    BEOORDELING

Criterium

Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het wrakingsprotocol van het hof, moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de hiervoor bedoelde feiten en/of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

Gronden wrakingsverzoek

2.1    Verzoekers wrakingsverzoek van 1 september 2020 heeft – kort en zakelijk weergegeven – betrekking op de volgende aspecten die zich tijdens de mondelinge behandeling van de tuchtklacht op 21 augustus 2020 zouden hebben voorgedaan:

I.    de kwalificatie dat de irritatie van klaagster ‘logisch’ is;

II.    het toelaten dat verzoeker door klaagster als leugenaar werd neergezet en het verzuim om klaagster te bevragen op tegenstrijdige verklaringen;

III.    de bespreking van het tuchtrechtelijk verleden van verzoeker;

IV.    de bespreking van de redenen waarom verzoeker eerdere e-mails van klaagster niet heeft gelezen/ontvangen;

V.    de wijze van bejegening van verzoeker door de Nederlandse Orde van Advocaten, deken en raden van discipline.

Verweer

2.2    Verweerders hebben – kort en zakelijk weergegeven – ten aanzien van de eerste en tweede wrakingsgrond aangevoerd dat de voorzitter, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de tuchtzaak, slechts een gevolgtrekking uit het feitencomplex heeft gepresenteerd aan partijen (‘Het lijkt mij dat u als opvolgend advocaat dan wat uit te leggen heeft. U zegt dat klaagster geïrriteerd is. Dat kan ik mij voorstellen’.) Dit betreft geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aldus verweerders. Verweerders voeren verder aan dat het hen niet is gebleken dat klaagster verzoeker als leugenaar heeft neergezet.

2.3    Ten aanzien van de derde wrakingsgrond voeren verweerders aan dat het aan verzoeker voorhouden van zijn tuchtrechtelijk verleden weliswaar onprettig kan zijn geweest voor hem, maar niettemin relevant is voor de vraag welke maatregel passend en geboden is.

2.4    Ten aanzien van de vierde wrakingsgrond voeren verweerders aan dat het bevragen van verzoeker over hoe het kon gebeuren dat verzoeker geen kennis heeft genomen van de diverse e-mailberichten van klaagster, evenmin (schijn van) vooringenomenheid oplevert.

2.5    Ten aanzien van de vijfde wrakingsgrond merken verweerders op dat dit zaken betreft die zich zouden hebben voorgedaan bij de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad van Discipline en de deken en dus niet relevant zijn voor de beoordeling van onderhavig wrakingsverzoek.

Oordeel wrakingskamer

2.7    Het hof is van oordeel dat verzoeker zijn verzoek tot wraking van verweerders te laat heeft gedaan. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek met betrekking tot gebeurtenissen ter zitting van 21 augustus 2020 immers pas eerst op 1 september ingediend. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek daarover desgevraagd verklaard dat hij alles moest laten bezinken en dat hij zo ontdaan was dat hij niet in staat was een en ander op papier te zetten. Van een professionele rechtsbijstandverlener als verzoeker, die sinds 2006 advocaat is, mag echter worden verwacht dat hij, zoals de wet voorschrijft, het wrakingsmiddel terstond inzet wanneer de redengevende feiten of omstandigheden om te wraken zich voordoen. Hieraan kan weliswaar nog een korte periode voor reflectie worden toegevoegd, maar het hof acht elf dagen daarvoor een te lange periode (zie ook de uitspraak van het hof van discipline van 2 december 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:209). Uit het wrakingsverzoek, alsook uit het proces-verbaal van de zitting van 21 augustus 2020, blijkt immers dat verzoeker al op de zitting het gevoel had dat er niet naar hem werd geluisterd, dat er werd gedaan alsof hij een opzettelijke leugenaar zou zijn en dat hij geen eerlijke behandeling van zijn zaak kreeg. Daar had hij op dat moment, of kort daarna, naar kunnen handelen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgronden komt de wrakingskamer om die reden  niet toe.

Conclusie

2.8    Uit het vorenstaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. De behandeling van de klacht zal worden voortgezet in de stand waarin hij zich bevond.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- wijst af het wrakingsverzoek van verzoeker van 1 september 2020, gericht tegen mr. T. Zuidema, voorzitter van het Hof van Discipline, en mrs. A.P. Wessels en L.H. Rammeloo, leden van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting, R. Verkijk, J.A. Schaap en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 26 oktober 2020.