ECLI:NL:TAHVD:2020:201 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190080HW2 en 190237HW2

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:201
Datum uitspraak: 02-10-2020
Datum publicatie: 06-10-2020
Zaaknummer(s): 190080HW2 en 190237HW2
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tweede wrakingsverzoek tegen leden van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten, wrakingsverzoek afgewezen. Hof bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.

BESLISSING

van 2 oktober 2020

in de zaak 190080HW2 en 190237HW2

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mrs. A.M. van Amsterdam

A.D.R.M. Boumans

I.P.A. van Heijst

plaatsvervangend voorzitter en leden van het Hof van Discipline

verweerders

1        PROCESVERLOOP

1.1        Bij beslissing van 9 augustus 2018, gewezen onder zaaknummer 180203, heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) een door verzoeker bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden voorgelegde klacht verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad). De voorzitter van die raad heeft de klacht van verzoeker bij beslissing van 31 oktober 2018, gewezen met hetzelfde zaaknummer, deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:246. Verzoeker heeft tegen deze beslissing bij de raad verzet aangetekend.

1.2    In de verzetprocedure bij de raad heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van het verzet. Het wrakingsverzoek betreft de leden van de kamer die volgens de oproepingsbrief het verzet ter zitting zouden behandelen. Bij beslissing van 11 december 2018, gewezen onder nummer 18-962/DH/HVD/W, heeft de wrakingskamer van de raad dit verzoek kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet is daarna behandeld.

1.3    Bij de behandeling van het verzet ter zitting van de raad op 17 december 2018 heeft verzoeker de leden van de raad, die de zaak behandelden, opnieuw (mondeling) gewraakt. De raad heeft dit wrakingsverzoek buiten behandeling gesteld omdat de wrakingsgrond - het ter zitting niet voorhanden hebben van voornoemde wrakingsbeslissing van 11 december 2018 - niet raakt aan de onafhankelijkheid van de leden in de kamer van de raad.

1.4    De raad heeft vervolgens het verzet tegen de voorzittersbeslissing verder behandeld en bij uitspraak van 25 februari 2019 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:131.

1.5           Verzoeker heeft tegen de beslissing op het verzet van 25 februari 2019 en tegen de wrakingsbeslissing van de raad van 11 december 2018 hoger beroep ingesteld bij het hof. Dit heeft geleid tot de beslissing van 13 december 2019, gewezen onder nummers 190080 en 190237, waarin het beroep van verzoeker tegen de wrakingsbeslissing niet-ontvankelijk is verklaard en de beslissing op het verzet van de raad is bekrachtigd. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:28.

1.6    Vervolgens heeft verzoeker herziening verzocht van de beslissing van 13 december 2019 van het hof.

1.7    Op 23 maart 2020 heeft verzoeker de voorzitter van de kamer die de herziening zou behandelen gewraakt. De voorzitter heeft in de wraking berust en het hof heeft een andere voorzitter voor de kamer aangewezen om het herzieningsverzoek te behandelen.

1.8    Het hof heeft vervolgens een beslissing op het herzieningsverzoek gewezen op 30 maart 2020 met het kenmerk 190080H en 190237H en daarin het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, en is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:72.

1.9    De gemachtigde van verzoeker, [naam gemachtigde verzoeker], heeft namens verzoeker per brief van 2 april 2020 verzocht om herziening van de herzieningsbeslissing d.d. 30 maart 2020, op de grond dat verzoeker bij bericht van 27 maart 2020 de leden van de kamer heeft gewraakt, dit wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling is genomen door het hof en de beslissing van 30 maart 2020 om die reden onbevoegd is genomen.

1.10  Bij e-mail van 12 mei 2020 heeft mr. A.M. van Amsterdam, mede namens de beide andere leden die de beslissing van 30 maart 2020 hebben gewezen, gereageerd op het verzoek van 2 april 2020. Erkend wordt dat het wrakingsverzoek eerst behandeld had dienen te worden onder aanhouding van het herzieningsverzoek.

1.11         Bij beslissing van 8 juni 2020, gewezen onder zaaknummers 190080HH en 190237HH, heeft het hof de beslissing van 30 maart 2020 van het hof, gewezen onder nummers 190080H en 190237H, vernietigd. Het hof heeft in deze beslissing de behandeling van het herzieningsverzoek in de zaak met nummers 190080H en 190237H heropend en die behandeling aangehouden tot op het wrakingsverzoek van 27 maart 2020 zal zijn beslist. Tevens heeft het hof beslist dat het wrakingsverzoek van 27 maart 2020 van verzoeker tegen mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I.P.A. van Heijst wordt doorgestuurd naar de wrakingskamer. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:114.

1.12        Bij e-mailbericht van 3 juli 2020 heeft de griffie van het hof de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat het wrakingsverzoek op 4 september 2020 zal worden behandeld en de kamer in ieder geval zal bestaan uit mr. E.W. de Groot, voorzitter en mr. E.C. Gelok, advocaat-lid. Op 14 juli 2020 heeft verzoeker tegen hen een wrakingsverzoek ingediend, waarin zij niet berust hebben.

1.13         Bij beslissing van 11 augustus 2020, gewezen onder zaaknummers 190080HW3 en 190237HW3, heeft het hof het wrakingsverzoek van verzoeker, gericht tegen mr. E.W. de Groot en mr. E.C. Gelok afgewezen. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:133.

2        HET WRAKINGSVERZOEK

2.1        Het wrakingsverzoek tegen mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I.P.A. van Heijst is per e-mail op 27 maart 2020 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2        Bij brief van 16 juni 2020 heeft mr. A.M. van Amsterdam, mede namens de beide andere leden, laten weten niet te berusten in de wraking.

2.3        De gemachtigde van verzoeker heeft per e-mail van 11 augustus 2020 een nadere memorie met inbreng van aanvullende stukken gezonden.

2.4        Bij brief van 24 augustus 2020, ter griffie van het hof ontvangen op 25 augustus 2020, heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.W. de Groot en mr. E.C. Gelok.

2.5        Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het hiervoor in 2.1 genoemde wrakingsverzoek op 4 september 2020 om 14.15 uur. Op 4 september 2020 om 10.49 uur is ter griffie van het hof van de gemachtigde van verzoeker een e-mail ontvangen met onder meer de navolgende tekst:

“Woensdagmiddag 2 september had ik een uitvoerige telefonische bespreking met [naam griffiemedewerker 1] m.b.t. de oproep van zitting op 4 sep in opgemelde zaak.

Ik heb haar gewezen op de na rappel verkregen ontvangstbevestiging op 27 aug. van een op 25 augustus bij uw griffie 11 blz.-tellend  binnengekomen

wrakingsverzoek jegens de tuchtrechters mrs. de Groot en Gelok.

Ik heb [naam griffiemedewerker 1] medegedeeld dat de verkeerde volgorde is aangehouden en dat de zitting van 4 sep. prematuur was.

[naam griffiemedewerker 1] deelde mede dat [naam griffiemedewerker 2] over dat dossier ging doch zij was niet aanwezig. Afgesproken werd dat [naam griffiemedewerker 2] mij op 3 september

zou berichten voor 11:00 uur omdat ik na dat tijdstip afwezig was i.v.m. een ziekenhuis-opname/behandeling  t.a.v. de volgorde en de zitting van 4 sep.

Telefoon heb ik niet ontvangen. Vanmorgen 4/9 op mijn kantoor zag ik het emailbericht van [naam griffiemedewerker 2] van gisterenmiddag 3/9  dat de zitting morgen doorgang zal vinden.

Ik kan niet op de zitting aanwezig zijn. De zaak is daarnaast van dien aard dat cliënt ook niet zelf zijn zaak kan behartigen. De wrakingszaak (11 Blz) zal toch m.i.

eerst behandeld moeten worden.  Daarnaast kan, gelet op de ernst van de zaak, Uw Hof niet uitspreken aanleiding te zien om te gaan bepalen dat het een volgend wrakingsverzoek betreft die  niet in behandeling zou behoeven te worden genomen. Het onderhavig verzoek is immers uitgebreid gemotiveerd niet te lichtvaardig ingediend door [naam verzoeker].”

3        BEOORDELING

Nieuw wrakingsverzoek mrs. E.W. De Groot en E.C. Gelok

3.1        Artikel 3.1 van het wrakingsprotocol van het hof bepaalt dat het hof kan besluiten een wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen. Dat is onder meer het geval als het gaat om een volgend verzoek tot wraking van hetzelfde lid en er geen feiten of omstandigheden naar voren worden gebracht die pas na het eerdere wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 3.1 sub a).

3.2        Het wrakingsverzoek van 24 augustus 2020 tegen mrs. De Groot en Gelok bevat, behoudens de enkele stelling “dat mr. E.W. de Groot het voorzitterschap is toebedeeld” geen nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van het wrakingsverzoek tegen hen van 14 juli 2020, waarop het hof op 11 augustus 2020 heeft beslist. Nu het enkele feit dat mr. De Groot het voorzitterschap van de wrakingskamer is toebedeeld geen wrakingsgrond oplevert en op de overige argumenten van verzoeker al is beslist, laat het hof het wrakingsverzoek van 24 augustus 2020 op grond van artikel 3.1 sub a van het wrakingsprotocol buiten beschouwing. Bovendien is het hof van oordeel dat, gelet op de herhaling van stellingen door verzoeker, sprake is van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3.1 sub g van het protocol.

Wrakingsverzoek tegen mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I.P.A. van Heijst

3.3        Verzoeker is deugdelijk en tijdig opgeroepen voor de behandeling van zijn wrakingsverzoek tegen mrs. Van Amsterdam, Boumans en Van Heijst op 4 september 2020. Hij noch zijn gemachtigde is verschenen. Verzoeker was van de zitting op de hoogte en heeft geen steekhoudend argument voor zijn afwezigheid opgegeven, anders dan het verzoek om eerst het laatste wrakingsverzoek tegen mrs. De Groot en Gelok te behandelen. Verzoeker diende rekening te houden met de mogelijkheid dat dit (herhaalde) wrakingsverzoek buiten behandeling zou worden gelaten en gelet op de inhoud van het bericht van zijn gemachtigde van 4 september 2020 is daarmee ook rekening gehouden. Overigens is ook geen aanhoudingsverzoek gedaan. Het hof heeft dan ook het wrakingsverzoek tegen mrs. Van Amsterdam, Boumans en Van Heijst ter zitting van 4 september 2020 behandeld.

Maatstaf

3.4        Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van het wrakingsprotocol van het hof, moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de hiervoor bedoelde feiten en/of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

Gronden van het wrakingsverzoek

3.5        Verzoeker heeft in zijn verzoek van 27 maart 2020 – kort weergegeven – de navolgende wrakingsgronden aangevoerd:

-                Mr. Van Amsterdam maakt met mr. T. Zuidema deel uit van het presidium van het hof en staat te dicht bij de voorzitter. Zulks kan de integriteit van het hele Hof van Discipline en de integriteit van de gehele rechterlijke macht raken.

-                Mr. Boumans is bezoldigd kroonlid bij het hof en heeft talrijke betaalde nevenfuncties. Zij kan er vanuit haar positie belang bij hebben dat het handelen van het hof niet getoetst wordt, omdat zij benoemd is onder het voorzitterschap van mr. T. Zuidema.

-                Hetzelfde (als voor mr. Boumans geldt) geldt ook voor mr. Van Heijst, die onder mrs. Zuidema en Van Amsterdam als tuchtrechter in de onderhavige zaak is aangesteld.

Verweer

3.6        Verweerders hebben geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

Oordeel wrakingskamer

3.7        De wrakingskamer stelt vast dat in het wrakingsverzoek op geen enkele wijze is onderbouwd op welke wijze de positie van mrs. Van Amsterdam en/of Boumans en/of Van Heijst binnen en/of buiten het Hof van Discipline enige (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker met zich brengt of met zich zou kunnen brengen. Het enkele feit dat zij binnen het hof fungeren onder voorzitterschap van mr. T. Zuidema brengt een dergelijke (schijn van) partijdigheid niet met zich mee. Hetzelfde geldt wat betreft mr. Boumans voor het hebben van nevenfuncties. De voorgestelde wrakingsgronden treffen geen doel .

3.8        Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek als ongegrond zal worden afgewezen.

Nieuwe wrakingsverzoeken

3.9        Uit het feit dat verzoeker in zijn zaak in korte tijd meerdere onvoldoende deugdelijk onderbouwde wrakingsverzoeken heeft ingediend leidt de wrakingskamer af dat verzoeker tracht het proces in zijn zaak te verstoren door misbruik te maken van het recht op wraking. Het hof zal daarom – op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering en art. 7.3 van het wrakingsprotocol van het hof – bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        wijst af het wrakingsverzoek van verzoeker van 27 maart 2020, gericht tegen mr. A.M. van Amsterdam, plaatsvervangend voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans, plaatsvervangend kroonlid en mr. I.P.A. van Heijst, advocaat-lid van het Hof van Discipline;

-        bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.

Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 oktober 2020.