ECLI:NL:TAHVD:2020:158 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200064

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:158
Datum uitspraak: 28-08-2020
Datum publicatie: 29-08-2020
Zaaknummer(s): 200064
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. Het hof verklaart de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft geen duidelijkheid verschaft over de vraag of er nog een advocaat-cliënt verhouding was, hij heeft geen uitvoering gegeven aan de opdracht een advies op te stellen over de kans van slagen en de juridische positie en hij heeft in plaats daarvan zonder voorafgaande analyse op tamelijk ongerichte wijze werkzaamheden verricht en hij is de gedane toezegging een sommatie te verzenden, zonder nadere uitleg, niet nagekomen. Ook heeft verweerder de belangen van zijn cliënt laten behartigen door een advocaat die opkomt voor een partij met een tegengesteld belang, waarvan verweerder van meet af aan op de hoogte was. De kernwaarden deskundigheid en partijdigheid zijn geschonden. Het hof legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

BESLISSING

van 28 augustus 2020                            

in de zaak 200064

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 3 februari 2020, gewezen onder nummer

19-727/DB/ZWB. Deze beslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.

In deze beslissing is de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2    Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2020:12.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift, met bijlagen, waarbij klager van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is door de griffie van het hof ontvangen op 4 maart 2020.

2.2    Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

- het dossier van de raad;

- het verweerschrift van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 22 juni 2020 waar klager en verweerder zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht. Klager heeft daarbij een pleitnota overhandigd.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. verweerder geen begroting van de kosten heeft gemaakt en geen informatie over de slagingskans en strategie heeft verstrekt;

2. verweerder ondanks het verzoek daartoe van klager het dossier niet heeft gesloten;

3. verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, althans hij de redenen waarom geen sommatie zou worden verstuurd en de afspraken die daaromtrent met klager zijn gemaakt niet schriftelijk heeft vastgelegd;

4. de door verweerder uitgevoerde werkzaamheden de positie van klager hebben verslechterd;

5. de communicatie en afstemming gebrekkig waren.

4    FEITEN

4.1    Bij de beoordeling van de klacht in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende vaststaande feiten.

4.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in de periode van 19 april 2018 tot

9 januari 2019 in een huurkwestie. Klager had een bedrag van in totaal € 9.243,22 aan huurpenningen namens een derde, [X], betaald en bovendien een bedrag van € 9.890,- aan borg betaald. Per e-mail van 19 april 2018 heeft verweerder klager onder meer het volgende bericht: “Ik stel voor dat ik eerst de stukken bestudeer en een advies opstel over de kans van slagen en jouw juridische positie. Mijn inschatting is dat ik hier een paar uur mee bezig ben. Vervolgens kunnen we bekijken of, en zo ja op welke wijze, de zaak vervolgd kan worden. Ik kan dan ook een betere inschatting voor jou maken van het totale kostenplaatje. Wanneer jij instemt met het vorenstaande zal ik een voorschot van € 500,- bij jou in rekening brengen. Wellicht is dit toereikend voor het eerste advies”.

4.3       In de opdrachtbevestiging van 19 april 2018 aan klager omschrijft verweerder de door hem in behandeling genomen zaak als volgt: “Jij hebt een geschil met [A] met betrekking tot de huur [adres gehuurde]. [X] B.V, het bedrijf van [A] heeft het pand gehuurd van [verhuurder]. Jij hebt echter diverse huurbetalingen voor [X] verricht en met ingang van 15 januari zou jij zelfs huurder zijn van het pand. Jij vertelde mij echter dat [A] jouw handtekening onder de huurovereenkomst zou hebben vervalst. Je hebt mij verzocht om jouw juridische positie jegens [X] en [verhuurder] te bepalen en vervolgens juridische stappen te ondernemen.” en daarbij heeft verweerder bericht dat hij een voorschot van € 500,- in rekening zal brengen en dat hij de werkzaamheden zal aanvangen nadat het voorschot is betaald.

4.4    Verweerder heeft een voorschot van € 500,- in rekening gebracht, welk bedrag op 18 mei 2018 door klager is voldaan.

4.5    Op 22 mei 2018 heeft de advocaat van [verhuurder] onder meer [X] en [A] gesommeerd om het gehuurde te ontruimen. Op 29 mei 2018 heeft telefonisch overleg tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft dit gesprek per e-mail van 29 mei 2018 bevestigd. Verweerder schreef het volgende: “Zoals zojuist telefonisch besproken, ontvang ik van jou graag de volgende stukken (...). Zoals besproken, zal ik contact opnemen met [advocaat verhuurder] om ervoor te zorgen dat jij binnen twee weken na heden jouw spullen kunt ophalen. Verder zal ik aanspraak maken op terugbetaling van de borg. Richting [X] zal ik de door jou voor dit bedrijf betaalde (huur)bedragen terugvorderen.”

4.6     Per e-mail van 30 mei 2018 heeft klager verweerder een “update” gegeven, inhoudende dat hij zijn spullen retour heeft.

4.7    Verweerder heeft per e-mail van 1 juni 2018 een factuur (€ 1.167,17 incl. BTW) voor zijn werkzaamheden in de periode van 19 april tot en met 30 mei 2018 naar klager verzonden. Klager heeft per email van 1 juni 2018 om 11:04 uur verweerder bericht: “Dossier graag per direct tot nader order sluiten”.

4.8        Klager heeft per e-mail van 4 juni 2018 het volgende aan verweerder bericht:

“Voor de goede orde, ik ga er van uit dat deze email buiten een eventuele declaratie valt. Ik heb je 19-4 gevraagd om mijn positie te bezien inzake [X/verhuurder]. Ik was, nav eerdere correspondentie, in de veronderstelling dat het voorzien van advies ‘een paar uur’ zou kosten. De teller staat nu op 6 uur, ik had verwacht bericht te krijgen als de teller ‘een paar uur’ of mijn voorschot zou overschrijden. (Ik ben mij ervan bewust dat er enige ongemakken tussen door zijn gekomen.) Vandaar de concrete vragen (...)”.  Klager verzocht verweerder vervolgens hem te informeren over zijn positie, zijn slagingskansen, en een indicatie van de kosten.

4.9    Klager heeft verweerder per e-mail van 5 juni 2018 verzocht de advocaat van de [verhuurder] te informeren over de voorlopige sluiting van het dossier. Op 7 juni 2018 heeft klager de advocaat van [verhuurder] rechtstreeks benaderd en daarbij gemeld dat hij op dit moment niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat. De advocaat van [verhuurder] heeft diezelfde dag verweerder benaderd met de vraag: “Kunt u mij bevestigen dat u niet meer voor hem optreedt in deze kwestie en het mij vrij staat direct met hem te schakelen?” De volgende dag, 8 juni 2020, bericht verweerder de advocaat van [verhuurder] het volgende: “Zoals zojuist telefonisch besproken bericht ik u dat ik cliënt nog steeds bijsta. Het staat u derhalve niet vrij om rechtstreeks met cliënt te schakelen. Ik zal dit nogmaals onder de aandacht van cliënt brengen.” Diezelfde dag bericht verweerder aan klager: “[advocaat van verhuurder] nam contact met mij op naar aanleiding van jouw onderstaande e-mail. Nu ik jou formeel bijsta, heeft het voor jou geen zin om [advocaat van Verhuurder] te benaderen. Het staat hem namelijk niet vrij om rechtstreeks contact met jou te hebben.” Daarop antwoordde klager verweerder ook diezelfde dag: “Helder, Hoe kom ik (…) dan achter zijn inhoudelijke standpunt”.

4.10    Op 8 juni 2018 heeft de advocaat van onder meer [X] de advocaat van [verhuurder] onder meer het volgende bericht: “Daarnaast heeft er de afgelopen dagen veel overleg plaatsgevonden tussen verschillende partijen welke op enigerlei wijze betrokken zijn (geweest) bij het pand [adres]. Namens alle mogelijk betrokken partijen ([X], (…) en [klager]) kan ik (enkel ten behoeve van deze discussie) een voorstel doen om de kwestie tegen finale kwijting af te wikkelen zodat

iedereen na 1 juli 2018 verder kan.”

De advocaat van [verhuurder] heeft op 11 juni 2018 bericht dat het voorstel wordt aanvaard mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.11    Op 12 juni 2018 om 07.30 uur bericht klager onder toevoeging van het voorstel dat de advocaat van onder meer [X] mede namens [klager] heeft gedaan: “Ik ontkom er niet aan om onderstaande email door te sturen. Ik ben inhoudelijk niet betrokken bij dit voorstel.” Verweerder heeft diezelfde dag om 09.22 uur klager het volgende bericht: “Dit is vrij bijzonder. Wanneer een regeling wordt getroffen die jou niet aangaat en waarvoor jij niet hoeft te betalen, is dit uiteraard prima. Jij kan echter niet gebonden zijn aan deze regeling en er kan geen finale kwijting gelden ten aanzien van de door jou betaalde borg. Het lijkt erop dat jij deze borg kwijt bent wanneer deze regeling wordt geaccepteerd. Wil jij even telefonisch overleggen?”

4.12    Op 12 juni 2018 om 10.57 uur bericht verweerder de advocaat van onder meer

[X] het volgende: “Zojuist spraken wij telefonisch over het pand [adres]. Het is voor mij akkoord wanneer u de communicatie richting [advocaat verhuurder] verzorgt, ook namens [klager]. Voor [klager] is het overigens wel van belang dat afspraken worden gemaakt over restitutie van de door hem betaalde borg ad € 9.890,- Alleen dan kan hij zich conformeren aan een minnelijke regeling tussen alle partijen.” Diezelfde dag om 10.58 uur bericht verweerder aan klager: “Zojuist sprak ik met [advocaat van onder meer [X]. Zie onderstaande mail. Uit praktisch oogpunt, sprak ik met [advocaat van onder meer [X] af dat hij de communicatie met [advocaat verhuurder] verzorgt, maar dat hij mij wel op de hoogte houdt (…)”.

4.13    Op 15 juni 2018 om 10.28 uur bericht de advocaat van [verhuurder] aan de advocaat van onder meer [X]: “Dit voorstel is akkoord, daarmee is overeenstemming tussen partijen. Ik zie graag een geparafeerd exemplaar van de mailwisseling tegemoet, alsmede de waarborgsom op mijn derdengeldenrekening”. Diezelfde dag om 11.42 uur bericht verweerder klager als volgt: “Ik heb even meegelezen met onderstaande mailwisseling tussen [de advocaat van onder meer [X]] en [de advocaat van Verhuurder]. Ik lees dat er overeenstemming is bereikt. Als ik het goed begrijp, komt er € 2.630,- van de borg terug en moet jij de verdere terugbetaling onderling regelen. Ik verneem graag of dit daadwerkelijk de gemaakte afspraken zijn.” Ook diezelfde dag om 15.54 uur bericht klager verweerder het volgende: “Dat zijn niet de gemaakte afspraken. Daarmee geef ik mij[n] rechten volledig op en kan ik mijn kosten gaan halen bij een kale kip.”

 4.14    Verweerder heeft per e-mail van 28 juni 2018 een factuur (€ 808,04 incl. BTW) voor zijn werkzaamheden in de periode van 1 tot en met 25 juni 2018 aan klager verzonden. Daarop antwoordde klager verweerder het volgende: “Ik ontving vandaag een factuur. De teller staat nu op 10 uur of € 1.630,00. Er gebeurt nu wat ik op 4 juni 2018 aangegeven heb te willen voorkomen. Zonder strategie loopt iedereen elkaar te bellen en mailen in eigen belang, ik krijg de factuur en kom zelf geen steek verder.” Klager verzocht voorts hem te informeren over de strategie, of hij zijn borg terugkreeg en over zijn kansen in een procedure. Klager berichtte verweerder later die dag het volgende: “Per direct sluiten!!! Heb ik u 1-6-2018 al gevraagd.”

4.15    Klager heeft zich er per e-mail van 10 juli 2018 over beklaagd dat verweerder bij zijn declaratie van 28 juni 2018 onnodige werkzaamheden in rekening had gebracht terwijl klager nog steeds geen concreet advies en begroting had ontvangen.

4.16    Op 16 juli 2018 heeft een bespreking op kantoor van verweerder plaatsgevonden. Tussen partijen werd afgesproken dat klager de factuur van 28 juni 2018 zou voldoen en dat verweerder geen kosten in rekening zou brengen voor zijn werkzaamheden in het kader van een minnelijk traject, waaronder begrepen het verzenden van een sommatie om de door klager betaalde borg gerestitueerd te krijgen. Verweerder heeft de op 16 juli 2018 gemaakte afspraken per e-mail van

17 juli 2018 als volgt bevestigd: “(….) Wij hebben gisteren gesproken over de tijdsbesteding door mij en de openstaande declaraties. Jij hebt toegezegd voor betaling te zullen zorgdragen. Op mijn beurt zal ik geen kosten in rekening brengen voor mijn nog uit te voeren werkzaamheden in het kader van een minnelijk traject

- waaronder begrepen het verzenden van een sommatie - om jouw borg gerestitueerd te krijgen. Mocht blijken dat de wederpartij niet vrijwillig terug betaald en een gerechtelijke procedure noodzakelijk is om terugbetaling te verkrijgen, dan zullen we weer contact hebben om te bezien of de zaak vervolgd wordt en op welke wijze ik je in de procedure kan bijstaan.(…)”.

4.17    Klager heeft de factuur van 1 juni 2018 op 29 juli 2018 betaald en de factuur van

28 juni 2018 op 10 augustus 2018 voldaan.

4.18    Verweerder berichtte per e-mail van 15 augustus 2018 het volgende aan klager:

“Na wat eerdere contacten, ontving ik afgelopen maandag deze email. Ze willen jou dus wel iets terugbetalen, maar niet alles. Graag jouw reactie. Ik ben overigens vanaf morgen op vakantie. In de week van 27 augustus kan ik de kwestie weer verder oppakken”.

4.19    Klager antwoordde verweerder diezelfde dag het volgende: “Ik heb geen overeenkomst met ze om bij te dragen in opruim en herstel kosten. Heb jij de sommatie brieven reeds verzonden?”. Klager heeft zich later op 15 augustus 2018 bij een kantoorgenoot van verweerder beklaagd over het handelen van verweerder.

4.20    Vervolgens heeft een kantoorgenoot van verweerder de zaak overgenomen. Deze kantoorgenoot heeft namens klager de advocaat van onder meer [X] bericht dat klager niet akkoord ging met het voorstel.

4.21    Kennelijk heeft op enig moment verweerder de zaak van klager weer teruggenomen van zijn kantoorgenoot en over de zaak met klager gecorrespondeerd. Vanaf 1 juli 2018 heeft verweerder geen werkzaamheden meer bij klager in rekening gebracht. Op 9 januari 2019 bericht klager verweerder dat zijn bijdrage effectief niets heeft opgeleverd en heeft hij verzocht het dossier te sluiten en de verstuurde facturen te crediteren. Op 6 februari 2019 heeft klager een klacht over verweerder bij de deken ingediend.

4.22    Op 8 maart 2019 bericht klager de advocaat van [verhuurder] onder meer het volgende: “Indien u met mij niet als belanghebbende wil communiceren over de inhoud van een minnelijke regeling waar u mij aan wil binden, dan zitten we op een dood spoor. U wil mij kennelijk binden aan een regeling waar ik de exacte inhoud niet van ken en waar u mij niet over wil informeren”. De advocaat van [verhuurder] antwoordt hier onder meer het volgende op: “De minnelijke regeling is u bekend en uw advoca(a)t(en) heeft/hebben daar namens u mee ingestemd.”

5    BEOORDELING

5.1    Voor zover klager grieven heeft gericht tegen de door de raad vastgestelde feiten, behoeven deze geen nadere bespreking omdat, zoals hiervoor blijkt, het hof deze feiten zelfstandig heeft vastgesteld.

5.2    Voor zover klager grieft tegen de in de bestreden beslissing omschreven klachtonderdelen, faalt deze grief omdat uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad blijkt dat de voorzitter deze klachtonderdelen aan partijen heeft voorgehouden en dat partijen zich ter zitting van de raad hiermee akkoord hebben verklaard. Daar kan klager niet meer op terugkomen.

    klachtonderdelen 1, 3 en 5

5.3    Het hof ziet aanleiding de klachtonderdelen 1 (geen kostenbegroting, geen informatie over slagingskans en strategie), 3 (onvoldoende voortvarend handelen) en 5 (gebrekkige communicatie en afstemming) vanwege hun onderlinge samenhang tegelijk te behandelen. Met betrekking tot onderdeel 1 heeft de raad       – samengevat – overwogen dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken dat hij geen kostenbegroting en een inschatting van de slagingskans en de verdere aanpak heeft gegeven omdat na de opdrachtbevestiging de aard van de werkzaamheden is veranderd, klager pas 18 mei 2018 het voorschot heeft betaald en klager al op 1 juni 2018 verweerder de opdracht gaf zijn werkzaamheden te staken. Wat betreft onderdeel 3 overweegt de raad dat verweerder per e-mails van 29 mei en 17 juli 2018 klager heeft bericht hoe de zaak door verweerder zou worden aangepakt. Ook het niet nakomen van de toezegging van verweerder op 16 juli 2018 om een sommatie te verzenden, acht de raad gelet op het tijdsverloop niet tuchtrechtelijk verwijtbaar in welk verband de raad erop wijst dat klager pas op

10 augustus 2018 de openstaande declaratie van 28 juni 2018 heeft voldaan en klager zich op 15 augustus 2018 over verweerder al heeft beklaagd bij een kantoorgenoot van verweerder. Met betrekking tot onderdeel 5 overweegt de raad dat hoewel verweerder er verstandig aan had gedaan duidelijkheid te scheppen over zijn optreden als advocaat van klager hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken omdat klager zelf met zijn e-mails onduidelijkheid heeft veroorzaakt.

5.4    Met zijn in zijn beroepschrift genoemde grieven beoogt klager in de kern een herbeoordeling van deze overwegingen in hoger beroep te verkrijgen.

5.5    De raad heeft in de bestreden beslissing bij de beoordeling van deze klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.6    Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professionele belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Uit de onder 4.3 aangehaalde opdrachtbevestiging blijkt dat verweerder een advies zou opstellen over de kans van slagen en de juridische positie van verweerder tegenover de huurder [X] (voor wie hij € 9.243,22 aan huurpenningen had betaald) en de verhuurder [verhuurder] (aan wie hij een borgsom van € 9.890,- had betaald). Aan deze opdracht heeft verweerder geen deugdelijke uitvoering gegeven. Het hof is van oordeel dat de inhoud van de e-mails van 29 mei (zie 4.5) en 17 juli 2018 (zie 4.16) bepaald niet als een adequate uitvoering van die opdracht kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat er kort daarna een ontruimingskwestie speelde, maakt dit niet anders omdat deze kwestie enkel in de periode van 22 tot en met 30 mei 2018 speelde (zie 4.5 en 4.6). Bovendien, als de opdracht in de tussentijd zou zijn gewijzigd, dan had het op de weg van verweerder als professioneel handelend advocaat gelegen deze vermeende wijziging aan klager te bevestigen, wat niet is gebeurd. Ook de late betalingen van facturen kunnen niet als een steekhoudend argument worden aangemerkt. Hoewel verweerder in zijn opdrachtbevestiging aan klager heeft laten weten dat hij de werkzaamheden eerst zal aanvangen nadat het voorschot is betaald (zie 4.3), heeft hij – zo blijkt uit de specificatie bij de factuur van 1 juni 2018 in de periode 19 april 2018 tot en met 30 mei 2018 – zonder voorafgaande betaling – al voor bijna zes uren aan declarabele werkzaamheden verricht. Ook de omstandigheid dat klager verweerder op 1 juni 2018 heeft opgedragen het dossier per direct te sluiten (zie 4.7) is geen steekhoudend argument omdat uit de specificatie bij de factuur van 28 juni 2018 blijkt dat verweerder in de periode van 1 juni 2018 tot en met 25 juni 2018 voor bijna vier uren aan werkzaamheden heeft gedeclareerd. Als verweerder (zoals van hem verwacht had mogen worden) regie had gevoerd had hij - toen klager hem verzocht het dossier te sluiten – dat ook moeten doen en dat aan hem moeten bevestigen. In plaats daarvan bleef verweerder naar het oordeel van hof onprofessioneel “aanmodderen” door: a) geen duidelijkheid te verschaffen over de vraag of er nog een advocaat-cliënt verhouding was, b) geen uitvoering te geven aan de hem verstrekte opdracht een advies op te stellen over de kans van slagen en de juridische positie van verweerder tegenover [X] en [verhuurder] en in plaats daarvan zonder voorafgaande analyse op tamelijk ongerichte wijze werkzaamheden te verrichten en c) de gedane toezegging een sommatie te verzenden zonder nadere uitleg niet na te komen (zie 4.16). Natuurlijk is er het nodige aan te merken op de wijze waarop klager verweerder is tegemoet getreden, maar dit kan voor een advocaat geen excuus zijn om ongestructureerd en zonder strategie te handelen. Het hof zal klachtonderdelen 1, 3 en 5 alsnog gegrond verklaren.

    klachtonderdeel 2

5.7    Met betrekking tot klachtonderdeel 2, het verwijt dat verweerder ondanks het verzoek daartoe van klager het dossier niet heeft gesloten, is het hof met de raad van oordeel dat deze klacht ongegrond is. Nadat klager op 1 juni 2018 verweerder heeft verzocht het dossier per direct te sluiten (zie 4.7) heeft klager verweerder kort daarna, op 4 juni 2018 (zie 4.8) en 12 juni 2018 (zie 4.12) benaderd met allerlei verzoeken. Deze gang van zaken heeft zich na 28 juni 2018 herhaald (zie 4.16). Gelet op de eigen handelwijze van klager op dit vlak treft verweerder geen voldoende zwaarwichtig verwijt, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

    klachtonderdeel 4

5.8    Met betrekking tot klachtonderdeel 4, het verwijt dat de verweerder met zijn werkzaamheden de positie van klager heeft verslechterd, heeft de raad overwogen dat dit niet vastgesteld kan worden. Klager voert aan dat verweerder de advocaat van onder meer [X] het mandaat heeft gegeven om mede namens klager een regeling te treffen met de advocaat van [verhuurder] om vervolgens zelf slechts mee te lezen. Aldus werd een door klager ongewenste regeling getroffen waardoor zijn vorderingen vervielen. Klager mocht van verweerder verwachten dat hij zelf de communicatie zou verzorgen en minstens zou voorkomen dat een ongewenste fatale regeling onder zijn toeziend oog tot stand zou komen, aldus de grief.

5.9    Het hof overweegt het volgende. Nadat klager verweerder op 1 juni 2018 had gevraagd het dossier per direct te sluiten (zie 4.7), blijkt uit de vervolgberichten dat verweerder aan de advocaat van [verhuurder] heeft laten weten dat hij als advocaat van klager optrad en dat verweerder klager heeft laten weten dat hij (dus) geen rechtstreeks contact mag opnemen met de advocaat van [verhuurder] (zie 4.9). Vervolgens heeft verweerder op 12 juni 2018 de advocaat van onder meer [X] namens klager akkoord gegeven om ook namens de eenmanszaak van klager de communicatie richting de advocaat van [verhuurder] te verzorgen (zie 4.11). Door aldus te handelen heeft verweerder de kernwaarde partijdigheid geschonden door de belangen van zijn cliënt te laten behartigen door een advocaat die opkomt voor een partij met een tegengesteld belang, waarvan verweerder van meet af aan op de hoogte was (zie 4.3). Verweerder had moeten inzien dat deze constructie ertoe zou kunnen leiden dat de door klager verrichte betalingen zouden worden aangewend om een regeling te kunnen treffen tussen [verhuurder] en [X], wat ook is gebeurd, waarbij klager jegens [verhuurder] een gerede kans loopt achter het net te vissen.

Het is evident dat hierdoor de positie van klager is verslechterd. Ook dit klachtonderdeel zal het hof daarom gegrond verklaren.

    maatregel en proceskosten

5.10    Bij de gegrond te verklaren klachtonderdelen 1, 3 en 5 speelt dat verweerder de kernwaarde deskundigheid heeft geschonden. Bij klachtonderdeel 4 is daarnaast de schending van de kernwaarde partijdigheid aan de orde en heeft verweerder aldus de belangen van klager op een laakbare wijze veronachtzaamd. Het hof acht dit zodanig ernstig dat niet met een lichtere maatregel kan worden volstaan dan die van een berisping. Daarbij heeft het hof oog voor het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, zodat de maatregel hiertoe beperkt blijft.

5.11    Omdat het hof de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.13    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.14    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.15    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 3 februari 2020, gewezen onder nummer 19-727/DB/ZWB;

en doet opnieuw recht:

- verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 alsnog gegrond en klachtonderdeel 4 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, en mrs. W.F. Boele en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2020.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 28 augustus 2020.