ECLI:NL:TAHVD:2020:141 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200048
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2020:141 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-08-2020 |
Datum publicatie: | 22-08-2020 |
Zaaknummer(s): | 200048 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht |
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Wederzijds beroep van klager en verweerder tegen beslissing van de raad waarbij aan verweerder een waarschuwing was opgelegd. Verweerder heeft een e-mail aan klager in cc aan de verzekeraar verstuurd. In deze e-mail bericht verweerder dat hij de belangen van klager niet langer behartigt en geeft hij zijn inhoudelijke visie op de zaak, alsmede een door hem voorgestelde aanpak. Verweerder wist dat klager het niet eens was met deze visie en voorgestelde aanpak. Het hof oordeelt dat de geheimhoudingsplicht van verweerder op deze e-mail van toepassing is en dat verweerder deze e-mail niet zonder overleg met klager aan de verzekeraar had mogen sturen. Een door klager getekende machtiging staat aan dat oordeel niet in de weg. De grieven van klager en verweerder falen. Bekrachtiging beslissing raad. Proceskostenveroordeling. |
Beslissing
van 21 augustus 2020
in de zaak 200048
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 27 januari 2020, gewezen onder nummer
19-637/DB/ZWB. Deze beslissing is op 27 januari 2020 aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel 3) gegrond verklaard en klachtonderdelen 1), 2) en 4) ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. De raad heeft verweerder voorts veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klager en voorts tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2020:4.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Zowel klager als verweerder hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het beroepschrift van klager van 14 februari 2020 is op 14 februari 2020 per e-mail en op 17 februari 2020 per post door de griffie van het hof ontvangen. Het beroepschrift van 20 februari 2020 van verweerder is op 20 februari 2020 per e-mail en op 21 februari 2020 per post door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift van klager van 6 maart 2020;
- het verweerschrift van verweerder van 14 april 2020.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 juni 2020. Klager en verweerder zijn beiden verschenen en hebben beiden het woord gevoerd aan de hand van door hen overhandigde pleitaantekeningen.
3 KLACHT
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. de opdracht van de verzekeraar niet had mogen aannemen als hij niet bereid was om klager de verzekerde rechtsbijstand te verlenen en de polisvoorwaarden in acht te nemen;
2. de behandeling van klagers zaak heeft beëindigd, zonder eerst voor een behoorlijke overdracht van het dossier zorg te dragen;
3. zijn juridische standpunt over de verdere behandeling van de zaak aan de verzekeraar heeft gegeven;
4. onredelijk voordeel heeft genoten, doordat hij van de verzekeraar een vergoeding, althans een fixed fee, heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden, terwijl hij de opdracht niet heeft uitgevoerd.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft in de bestreden beslissing feiten vastgesteld, waartegen in hoger beroep geen grieven zijn gericht. Het hof neemt die feiten bij de beoordeling tot uitgangspunt. Het gaat om de volgende (hernummerde) feiten.
4.2 Verweerder is als netwerkadvocaat aangesloten bij [naam verzekeraar] (hierna: “de verzekeraar”). Op basis van de afspraken tussen verweerders kantoor en de verzekeraar ontvangt verweerders kantoor een fixed fee voor de behandeling van zaken die door de verzekeraar worden uitbesteed.
4.3 Klager heeft in 2016 een geschil gekregen met een Vereniging van Eigenaars (hierna: “VVE”) en hij heeft de kwestie gemeld bij de verzekeraar bij wie hij een rechtsbijstandsverzekering had afgesloten. Klager is vervolgens bijgestaan door een door de verzekeraar aangewezen netwerkadvocaat. Klager is bij beschikking van de kantonrechter d.d. 7 juni 2017 grotendeels in het gelijk gesteld. De VVE gaf volgens klager onvoldoende uitvoering aan de beschikking van de kantonrechter en klager wenste vervolgstappen.
4.4 Omdat klagers toenmalige advocaat klager niet verder wilde bijstaan, heeft de verzekeraar op 14 december 2017 verweerder de opdracht verstrekt om de zaak verder te behandelen. De verzekeraar heeft klager bij e-mail d.d. 14 december 2017 geïnformeerd over de aan verweerder verstrekte opdracht. In dit e-mailbericht is onder meer vermeld:
“Ik vraag u de bijgevoegde machtiging in te vullen. Zonder uw toestemming mag uw advocaat ons niet informeren over uw dossier. U moet daar dan schriftelijk toestemming voor geven. Dit noemen wij een machtiging. U machtigt dan uw advocaat om gegevens te verstrekken aan [naam verzekeraar]. (…) Als u ervoor kiest om de machtiging niet af te geven, vragen wij u om ons zelf op de hoogte te houden over het verloop van uw dossier. (…)”
Klager heeft de machtiging ondertekend, luidend als volgt:
“Met deze machtiging geef ik mijn rechtshulpverlener toestemming om [de verzekeraar] te informeren over de inhoud van het hiervoor genoemde rechtshulpdossier. Ik verstrek deze machtiging, terwijl ik het volgende weet:
[de verzekeraar] verleent (voor zover de polis dekking biedt) rechtshulp aan verzekerden van de verzekeraars binnen A., maar is juridisch volledig zelfstandig en onafhankelijk. Dit waarborgt de strikt vertrouwelijke behandeling van mijn gegevens.
Als ik geen toestemming geef voor verstrekking van inhoudelijke informatie over de rechtshulp aan [de verzekeraar], moet ik zelf de verzekeraar informeren. Zoals over het haalbare resultaat, de aanpak en het werk dat daarvoor nodig is.
Mijn privacy is door de wet beschermd. Mijn verzekeraar heeft zonder mijn toestemming geen recht op inzage van mijn rechtshulpdossier.
Dit wetende, geef ik toestemming aan mijn rechtshulpverlener om [de verzekeraar] te informeren over de inhoud van de aan mij verleende rechtshulp in bovengenoemd dossier. “
4.5 Op 15 december 2017 heeft verweerder de opdracht van de verzekeraar aan klager bevestigd, waarin onder meer is opgenomen:
“(…) Onze eerste stap is een onderzoek naar de haalbaarheid en juiste aanpak van de zaak. Uw rechtsbijstandsverzekeraar heeft ons namelijk opgedragen om eerst een inschatting van uw proceskansen te maken. Alleen voor zover wij op voorhand een redelijke kans op succes in een gerechtelijke procedure aanwezig achten, staat het ons vrij om u op kosten van uw rechtsbijstandsverzekeraar bij te staan.(…)”
Voorts heeft verweerder op 15 december 2017 telefonisch contact opgenomen met klager.
4.6 Nadat klager verweerder informatie had toegestuurd en verweerder het procesdossier van klagers vorige advocaat had ontvangen hebben klager en verweerder op 20 december 2017 telefonisch contact gehad over de aanpak van de zaak. Ook hebben klager en verweerder per e-mail gecorrespondeerd over de aanpak van de zaak. Verweerder heeft op 2 januari 2018 telefonisch contact gehad met de advocaat van de VVE’s. Verweerder heeft klager hierover dezelfde dag per e-mail geïnformeerd en heeft klager om aanvullende informatie gevraagd, die klager diezelfde dag per e-mail aan verweerder heeft toegestuurd. Op 3 januari 2018 heeft verweerder een schriftelijke reactie van de advocaat van de VVE’s ontvangen, die hij diezelfde dag aan klager heeft doorgestuurd.
4.7 Klager en verweerder hebben op 3 en 17 januari 2018 wederom telefonisch contact gehad. Klager en verweerder waren het niet eens over de aanpak van de zaak. Tijdens het telefoongesprek van 17 januari 2018 heeft klager zijn stem verheven, waarna verweerder het telefoongesprek heeft beëindigd.
4.8 Bij e-mail d.d. 18 januari 2018 heeft verweerder klager als volgt bericht:
“Gisteren hadden wij telefonisch contact. (…) Allereerst merk ik op dat ik het telefoongesprek als uiterst onprettig heb ervaren. Ik wens op een normale manier (zonder stemverheffingen) te woord gestaan te worden door cliënten, derhalve ook door u. Daarnaast vind ik het niet prettig als cliënten mij vertellen wat ik moet doen. Ik heb tot doel om het beste resultaat te behalen voor mijn cliënten, maar de wijze waarop geprobeerd wordt dat resultaat te behalen, gebeurt in overleg. Ik voer dus niet uit dat wat cliënten mij opdragen, zoals u helaas voor ogen hebt. Dit is overigens ook in strijd met mijn beroeps- en gedragsregels.
Gelet op de wijze waarop u mij te woord stond en de wijze waarop u wenst dat ik de zaak moet gaan behandelen (uitvoeren van de door u gewenste acties), kom ik reeds tot de conclusie dat ik niet bereid ben om uw belangen te behartigen, alsmede dat thans duidelijk is dat u niet het benodigde vertrouwen hebt in mijn belangenbehartiging.
In aanvulling hierop merk ik nog het volgende op over uw geschil met de VVE’s.
Bestudering van het (proces)dossier (waarbij ik opmerk dat ik niet bekend ben met het standpunt van uw vorige advocaat in deze zaak) en uw toelichting daarop, wijst uit dat sprake is van een langlopend geschil. Dit heeft geleid tot een beschikking van de 7 juni 2017 van de kantonrechter te Almere. (…)
Teneinde tot een oplossing te komen, moet mijns inziens de insteek zijn dat vastgesteld wordt wat er nodig is om de jaarrekeningen en exploitatiebegrotingen vast te kunnen stellen. (…) U hebt een andere insteek. U wenst dat er eerst afscheid wordt genomen van de huidige beheerder/bestuurder (…)
Ik kan mij niet vinden in de door u gewenste insteek, waarbij ik zekerheidshalve opmerk dat ik een zaak tegen de VVE’s in behandeling heb en niet tegen [X]. (…)
Kortom: ik ben en blijf van mening dat de insteek moet zijn om met de andere leden tot een oplossing te komen door concreet de lopende geschilpunten in kaart te brengen en deze geschilpunten onderling op te lossen, zodat de jaarrekeningen en exploitatiebegroting vastgesteld kunnen worden. Ik verwacht daarnaast niet dat een rechter op dit moment zal bepalen dat [X] als bestuurder moet worden ontslagen (….).
Deze e-mail heb ik cc naar mevrouw mr. [Y] van [de verzekeraar]. Ik ga ervan uit dat u naar aanleiding van deze e-mail met haar contact zult hebben over de verdere behandeling van de zaak.(…)”
4.9 Verweerder heeft zijn e-mail aan klager d.d. 18 januari 2018 in cc verzonden aan de verzekeraar.
4.10 Bij e-mail d.d. 16 februari 2018 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat de verzekeraar hem na verweerders e-mail d.d. 18 januari 2018 geen rechtsbijstand meer had verleend. Klager heeft verweerder verzocht om zijn actie te verklaren en eventuele misverstanden op te helderen. Bij e-mail van eveneens 16 februari 2018 heeft verweerder gereageerd en heeft hij klager bericht dat hij zijn e-mail d.d. 18 januari 2018 in cc naar de verzekeraar heeft gestuurd, opdat deze met klager overleg zou kunnen hebben over de verdere behandeling van de zaak. Verweerder heeft verder aan klager medegedeeld dat hij diens rechten op basis van de rechtsbijstandsverzekeraar en de verdere behandeling van de zaak met de verzekeraar kon bespreken. Op deze e-mail heeft klager, eveneens op 16 februari 2018, gereageerd.
4.11 Bij e-mail d.d. 20 februari 2018 heeft verweerder klager bericht dat hij betwist dat hij klagers belangen heeft geschaad en (andermaal) dat klager met de verzekeraar contact dient op te nemen over de verdere behandeling van de zaak.
4.12 Bij e-mails d.d. 20, 23 februari en 16 maart 2018 heeft klager zich nogmaals tot verweerder gericht. Verweerder heeft klager bij e-mail d.d. 20 maart 2018 bericht dat hij klager niet langer bijstond en niet meer op diens e-mails zou reageren. Klager heeft bij e-mail d.d. 29 maart 2018 gereageerd, waarop verweerder bij e-mail van 29 maart 2018 een laatste reactie heeft gegeven. Bij e-mail d.d. 2 april 2018 heeft klager nog een reactie gestuurd.
4.13 Verweerder heeft het dossier in overleg met klager aan de verzekeraar ter beschikking gesteld.
4.14 Verweerders kantoor heeft voor de door verweerder verrichte werkzaamheden een fixed fee van € 1.785,12 exclusief BTW van de verzekeraar betaald gekregen. Verweerder heeft in klagers zaak 12 uur besteed.
4.15 Op 6 juli 2018 zijn vragen voorgelegd aan een bindend adviseur, mr. R, die bij brief d.d. 6 december 2018 een second opinion heeft uitgebracht.
5 BEOORDELING
5.1 Zowel klager als verweerder hebben beroep ingesteld. Het beroep van klager richt zich tegen de beslissing van de raad over de ongegrond verklaarde klachtonderdelen 1), 2) en 4). Het beroep van verweerder richt zich tegen het gegrond verklaarde klachtonderdeel 3). Gelet hierop ligt de gehele klacht in beroep ter beoordeling van het hof. Voor zover klager in beroep nieuwe klachten over het handelen van verweerder heeft geuit, zal het hof daarop niet ingaan. In beroep kunnen geen nieuwe klachten ter beoordeling worden voorgelegd, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling in beroep aan klager is toegelicht.
5.2 Ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen heeft de raad – kort samengevat – het volgende overwogen. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft de raad geoordeeld dat geen aanknopingspunt is gevonden dat verweerder reeds bij voorbaat niet bereid was om klager de verzekerde rechtsbijstand te verlenen en de polisvoorwaarden in acht te nemen. De raad wijst daarbij erop dat verweerder het dossier heeft bestudeerd en daarna met klager heeft besproken. Dat verschil van inzicht bleek te bestaan over de aanpak van de zaak betekent niet dat verweerder niet de intentie heeft gehad om de zaak te behandelen. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft de raad geoordeeld dat vast is komen te staan dat een verschil van inzicht bestond over de aanpak van de zaak. Verder is gebleken dat klager tijdens een telefoongesprek met verweerder zijn stem heeft verheven, welk gesprek door verweerder als onaangenaam werd ervaren. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder vrij, gelet op het verschil van inzicht en de ontstane vertrouwensbreuk, de behandeling van de zaak van klager neer te leggen. Het neerleggen van de zaak is niet onzorgvuldig geweest. Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel heeft de raad overwogen dat klager de klacht dat verweerder onredelijk voordeel zou hebben genoten, onvoldoende heeft onderbouwd.
5.3 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding tot een andere beoordeling van deze ongegrond verklaarde klachtonderdelen 1), 2) en 4) te komen dan de raad. Het hof sluit zich in zoverre aan bij de – hiervoor in samengevatte vorm weergegeven – beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog aanvullend naar voren is gebracht door klager, leidt het hof niet tot een ander oordeel.
5.4 De raad heeft klachtonderdeel 3) gegrond verklaard. Daarbij heeft de raad – kort samengevat – erop gewezen dat het onder de gegeven omstandigheden verweerder niet vrijstond zijn e-mail van 18 januari 2018 in cc aan de verzekeraar te versturen. Het beroep van verweerder richt zich tegen deze beslissing van de raad. In beroep heeft verweerder – kort samengevat – betoogd dat het hem, gelet op de door klager getekende volmacht, vrijstond de e-mail van 18 januari 2018 in cc aan de verzekeraar te sturen. Verweerder wijst daarbij erop dat de volmacht mede inhoudt dat de verzekeraar ook inhoudelijk wordt geïnformeerd. Het verzenden van de e-mail strekte er mede toe dat – in het belang van klager – de verzekeraar werd geïnformeerd, zodat de zaak vervolgens voortvarend zou kunnen worden opgepakt.
5.5 Het hof stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat verweerder als advocaat gehouden is in het belang van zijn cliënt, hier klager, te handelen. Binnen deze advocaat-cliënt relatie geldt dat hetgeen onderling wordt uitgewisseld in beginsel vertrouwelijk is. Voor de advocaat geldt dan ook de verplichting tot geheimhouding daarvan.
5.6 Met inachtneming van het voorgaande overweegt het hof als volgt. Uit de feiten volgt dat op 17 januari 2018 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en klager. Tijdens dit gesprek bleek verschil van inzicht te bestaan tussen verweerder en klager over de aanpak van de zaak. Dit gesprek is beëindigd door verweerder nadat klager zijn stem had verheven. In zijn e-mail van 18 januari 2018 heeft verweerder in de twee eerste alinea’s vermeld dat hij de belangen van klager niet langer behartigt. In deze e-mail geeft verweerder vanaf de derde alinea tevens zijn inhoudelijke visie op de zaak gegeven, alsmede een door hem voorgestelde aanpak. Verweerder was ermee bekend dat klager het niet eens was met deze visie en voorgestelde aanpak. Dit was immers tijdens voornoemd telefoongesprek met klager naar voren gekomen. In het bijzonder tegen deze achtergrond van de beëindiging van zijn bijstand aan klager, had verweerder niet zonder overleg met klager deze e-mail aan de verzekeraar mogen verzenden. In deze e-mail staat immers vertrouwelijke informatie van verweerder over de visie en voorgestelde aanpak betreffende de zaak, waarop de geheimhoudingsplicht van verweerder van toepassing is.
5.7 De door klager getekende machtiging staat aan het voorgaande oordeel niet in de weg. Er bestond immers, ook gelet op deze machtiging, geen verplichting voor verweerder de verzekeraar inhoudelijk te informeren. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak in beroep heeft verweerder bevestigd dat hij daartoe ook geen zelfstandige verplichting had. Daarbij valt voorts, anders dan verweerder heeft betoogd, niet in te zien welk belang van zijn cliënt gediend was bij de verzending van deze e-mail aan de verzekeraar. Het gevolg van de verzending van deze e-mail was immers dat de verzekeraar werd geïnformeerd over het inhoudelijke (en voor klager: negatieve) oordeel van verweerder over de zaak. Verweerder moest daarbij weten dat zijn inhoudelijke oordeel invloed kon hebben op de omvang van de dekking die door de verzekeraar voor het geschil van klager zou worden verstrekt. Ook daarom had verweerder deze e-mail niet zonder overleg met zijn cliënt aan de verzekeraar mogen verzenden.
5.8 Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de grieven van zowel klager als verweerder falen. Het hof acht daarbij voorts de door de raad opgelegde waarschuwing een passende maatregel, zodat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
5.9 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 25,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 750,- kosten van de Staat.
5.10 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moeten daarvoor tijdig het rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.
5.11 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.
5.12 Omdat het hof de beslissing van de raad met daarin een proceskostenveroordeling bekrachtigt, moet verweerder de proceskosten van de procedure bij de raad ook voldoen. Per 1 maart 2020 zijn andere afspraken tussen de Staat en de Nederlandse Orde van Advocaten gemaakt over de wijze waarop deze proceskosten moeten worden betaald. De raad heeft hier nog geen rekening mee kunnen houden. Daarom bekrachtigt het hof de proceskostenveroordeling zoals de raad die aan verweerder/verweerster heeft opgelegd maar bepaalt daarbij, in verband met de nieuwe afspraak, dat verweerder/verweerster het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer van de raad.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Hertogenbosch van 27 januari 2020, gewezen onder nummer 19-637/DB/ZWB, behalve voor wat betreft de wijze van betaling en bepaalt dat deze proceskostenveroordeling van € 1.250,- in zijn geheel aan de Nederlandse Orde van Advocaten wordt betaald, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, M.L. Weerkamp, J.A. Schaap en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 augustus 2020.