ECLI:NL:TAHVD:2020:114 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190080HH en 190237HH

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:114
Datum uitspraak: 08-06-2020
Datum publicatie: 09-06-2020
Zaaknummer(s): 190080HH en 190237HH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek om herziening. Gegrond. Het hof heeft een wrakingsverzoek ter zijde gelegd die in behandeling had moeten worden genomen.

BESLISSING                               

van 8 juni 2020

in de zaak 190080HH en 190237HH

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1    Bij beslissing van 9 augustus 2018, gewezen onder zaaknummer 180203, heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) een door verzoeker bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden voorgelegde klacht verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad). De voorzitter van die raad heeft de klacht van verzoeker bij beslissing van 31 oktober 2018, gewezen met hetzelfde zaaknummer, deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:246. Verzoeker heeft tegen deze beslissing bij de raad verzet aangetekend.

1.2    In de verzetprocedure bij de raad heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van het verzet. Het wrakingsverzoek betreft de leden van de kamer die volgens de oproepingsbrief het verzet ter zitting zouden behandelen. Bij beslissing van 11 december 2018, gewezen onder nummer 18-962/DH/HVD/W, heeft de wrakingskamer van de raad dit verzoek kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet is daarna behandeld.

1.3    Bij de behandeling van het verzet ter zitting van de raad op 17 december 2018 heeft verzoeker de leden van de raad, die de zaak behandelden, opnieuw (mondeling) gewraakt. De raad heeft dit wrakingsverzoek buiten behandeling gesteld omdat de wrakingsgrond - het ter zitting niet voorhanden hebben van voornoemde wrakingsbeslissing van 11 december 2018 - niet raakt aan de onafhankelijkheid van de leden in de kamer van de raad.

1.4    De raad heeft vervolgens het verzet tegen de voorzittersbeslissing verder behandeld en bij uitspraak van 25 februari 2019 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:131. 

1.5    Verzoeker heeft tegen de verzetsbeslissing d.d. 25 februari 2019 en tegen de wrakingsbeslissing van de raad d.d. 11 december 2018 hoger beroep ingesteld bij het hof. Dit heeft geleid tot de beslissing van 13 december 2019, gewezen onder nummers 190080 en 190237, waarin het beroep van verzoeker tegen de wrakingsbeslissing niet-ontvankelijk is verklaard en de verzetsbeslissing van de raad is bekrachtigd. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:28.

1.6    Vervolgens heeft verzoeker herziening verzocht van de beslissing d.d. 13 december 2019 van het hof.

1.7    Op 23 maart 2020 heeft verzoeker de voorzitter van de kamer die de herziening zou behandelen gewraakt. De voorzitter heeft in de wraking berust en het hof heeft een andere voorzitter voor de kamer aangewezen om het herzieningsverzoek te behandelen.

1.8    Het hof heeft vervolgens een herzieningsbeslissing gewezen op 30 maart 2020 met het kenmerk 190080H en 190237H en daarin het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, en is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:72.

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1    [Gemachtigde verzoeker] heeft namens verzoeker per brief van 2 april 2020 verzocht om herziening van de herzieningsbeslissing d.d. 30 maart 2020, omdat verzoeker bij bericht van 27 maart 2020 de leden van de kamer heeft gewraakt, dit wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling is genomen door het hof en de beslissing van 30 maart 2020 om die reden onbevoegd is genomen.

2.2    Bij e-mail van 12 mei 2020 heeft mr. A.M. van Amsterdam, mede namens de leden die de beslissing van 30 maart 2020 hebben gewezen, gereageerd op het verzoek van 2 april 2020. Erkend wordt dat het wrakingsverzoek eerst behandeld had dienen te worden onder aanhouding van het herzieningsverzoek.

2.3    Het hof heeft het verzoek, gelet op de reactie van mr. Van Amsterdam, in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot (herziening van een) herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Bij hoge uitzondering kan hierover anders worden geoordeeld.

3.2    In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek d.d. 27 maart 2020 ingediend tegen de leden van de kamer van het hof voorafgaand aan het wijzen van de beslissing d.d. 30 maart 2020 door diezelfde kamer. De voorzitter heeft namens de leden van die kamer erkend dat dit wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling is genomen. Het hof is dan ook van oordeel dat de behandeling van de herzieningszaak in 190080H en 190237H geschorst had dienen te worden. Het hof had het wrakingsverzoek ter behandeling en beslissing aan de wrakingskamer moeten doorsturen. Dat heeft het nagelaten. Het hof had niet inhoudelijk mogen oordelen over het herzieningsverzoek vóórdat de wrakingskamer op dit wrakingsverzoek had beslist. 

3.3    Het hof zal daarom overgaan tot vernietiging van de beslissing d.d. 30 maart 2020 en tot heropening van de behandeling van het herzieningsverzoek in 190080H en 190237H. Het wrakingsverzoek van 27 maart 2020 zal worden doorgestuurd naar de wrakingskamer. Het hof zal de behandeling van het onderhavige herzieningsverzoek in 190080H en 190237H aanhouden totdat de wrakingskamer heeft beslist op het verzoek van 27 maart 2020.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing d.d. 30 maart 2020 van Hof van Discipline, gewezen onder nummers 190080H en 190237H;

- heropent de behandeling van het herzieningsverzoek in de zaak met nummers 190080H en 190237H en houdt die behandeling aan tot op het wrakingsverzoek d.d. 27 maart 2020 is beslist;

- zal het wrakingsverzoek d.d. 27 maart 2020 van verzoeker tegen mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I.P.A. van Heijst doorsturen naar de wrakingskamer.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.P.C.J. Van Bavel en G.C.Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 8 juni 2020.