ECLI:NL:TADRSHE:2020:99 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-388/DB/LI en 20-391/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:99
Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 02-12-2020
Zaaknummer(s): 20-388/DB/LI en 20-391/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:             Niet gebleken dat sprake is van computervredebreuk door advocaat. Advocaat heeft via zijn derdengeldenrekening namens zijn cliënt ter voldoening aan een vonnis bedragen gestort op de derdengeldenrekening van de advocaat van klager en vervolgens met verlof van de voorzieningenrechter beslag gelegd onder de derdengeldenrekening van de advocaat van klager. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Het stond de advocaat vrij om rechtsmaatregelen te treffen die hij in het belang van zijn cliënt achtte. Niet gebleken dat de belangen van klager nodeloos zijn geschaad. Dat door de rechtbank later is geoordeeld dat de betaling via de derdengeldenrekening van de advocaat van klager geen bevrijdende betaling betrof maakt dit niet anders. Klacht over eerdere betrokkenheid van de advocaat bij het aan zijn cliënt verkocht bedrijf betreft gedragingen van meer dan drie jaar voordat de klacht is ingediend en daarom niet-ontvankelijk. Advocaat heeft voor zijn cliënt een opleveringsopname gemaakt. Voor zover de advocaat hiervoor al toestemming van klager nodig had, heeft hij niet dusdanig geprotesteerd, dat de advocaat had moeten begrijpen dat daarvoor geen toestemming werd verleend. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond.                            

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 november 2020

in de zaken 20-388/DB/LI en 20-391/DB/LI

naar aanleiding van de klachten van:

klager

over:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 2 augustus 2019 (20-388/DB/LI) en 23 oktober 2020 (20-391/DB/LI) heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerder.

1.2      Op 27 mei 2020 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerk K19-097 en K19-104 van de deken ontvangen.

1.3      De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 5 oktober 2020. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. C., aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4       De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en 23. Ook heeft de raad kennisgenomen van de email van verweerder van 21 september 2020 van verweerder, met bijlagen en de email van klager van 22 september 2020 met bijlage.  

2          FEITEN

2.1      Klager is een huurkwestie verwikkeld geweest in meerdere civielrechtelijke procedures. De wederpartij van klager in die procedures werd bijgestaan door verweerder.

2.2      De cliënten van verweerder zijn in de kort gedingprocedure in hoger beroep bij –uitvoerbaar bij voorraad verklaard- arrest van 17 april 2018 door het gerechtshof veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.300,- per maand aan klager, met ingang van de maand mei 2018 en tot betaling van een bedrag van € 52.800,00 betreffende de huurachterstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met april 2018, verminderd met 1/3.

2.3      Verweerder heeft namens zijn cliënten op 14 mei 2018 een verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag op de derdengeldenrekening van de advocaat van klager bij de rechtbank ingediend, welk verlof door de voorzieningenrechter is verleend.

2.4      Verweerder heeft op 17 mei 2018 en op 15 juni 2018 bedragen van € 26.400,00 gestort op de derdengeldenrekening van de advocaat van klager. Verweerder heeft vervolgens namens zijn cliënten conservatoir beslag gelegd onder de derdengeldenrekening van de advocaat van klager. Klager heeft geen rechtsmiddel ingesteld tot opheffing van het beslag.

2.5      De kantonrechter heeft bij –uitvoerbaar bij voorraad verklaard- vonnis van 19 juni 2019 in conventie de vorderingen van de cliënten van verweerder afgewezen en in reconventie de huurovereenkomst ontbonden en de cliënten van verweerder onder meer veroordeeld tot betaling van achterstallige huur, inclusief de periode van januari 2017 tot en met april 2018. Naar het oordeel van de kantonrechter was de betaling door verweerder op de derdengeldenrekening van de advocaat van klager niet aan te merken als een bevrijdende betaling.

2.6      Klager heeft op 2 augustus 2019 aangifte gedaan van computervredebreuk jegens verweerder.

2.7      Op 23 september 2019 is het conservatoir beslag op de derdengeldenrekening van de advocaat van klager opgeheven.  

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

In klachtzaak 20-388/DB/LI (K 19-097):

Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Verweerder heeft ingebroken in de persoonlijke laptop van klager. Klager heeft dit vastgesteld doordat in de ‘library’ van de harde schijf van de laptop de naam van verweerder verschijnt als auteur van een document. Dit document was door klager vervaardigd ten behoeve van een zakelijke relatie van zijn softwarebedrijf.

In klachtzaak 20-391/DB/LI (K19-104):

Verweerder heeft niet de zorg in acht genomen die jegens de wederpartij behoort te worden in acht genomen doordat hij:

a)    bedragen op de derdengeldenrekening van de advocaat van klager heeft gestort en daarop direct beslag heeft gelegd;

b)    verweerder onvoldoende onafhankelijk is geweest ten opzichte van zijn cliënten om reden dat verweerder functies heeft bekleed in vennootschappen die aan zijn cliënten waren gelieerd;

c)    verweerder zonder toestemming of medeweten van klager in zijn  huis heeft gefilmd.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5          BEOORDELING

In klachtzaak 20-388/DB/LI:

5.1      Klager verwijt verweerder computervredebreuk. Klager heeft als bewijs van zijn stelling naar voren gebracht dat dat hij heeft geconstateerd dat op de harde schijf van zijn laptop de naam van verweerder is verschenen als auteur van een document en een (nauwelijks leesbaar) screenshot van zijn laptop aan de raad toegezonden. De raad kan op grond van de aan de aan de raad toegezonden stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Klager heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat het aan verweerder verweten handelen heeft plaatsgevonden, zodat deze klacht feitelijke grondslag mist. De raad zal de klacht daarom ongegrond verklaren. 

In klachtzaak 20-391/DB/LI

5.2     De klachten in klachtzaak 20-391/DB/LI hebben betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klachten in klachtzaak 20-391/DB/LI met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

          Ad onderdeel a)

5.3     Het staat een advocaat vrij om in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak te bepalen en namens zijn cliënt die rechtsmaatregelen, waaronder het leggen van conservatoir beslag, te treffen die hij in het belang van zijn cliënt noodzakelijk acht. Verweerder heeft met verlof van de voorzieningenrechter beslag gelegd onder de derdengeldenrekening van de advocaat van klager. Indien klager van oordeel was dat dit beslag onrechtmatig was gelegd, had het op de weg van klager gelegen in kort geding opheffing van het gelegde beslag te vorderen. Klager heeft ervoor gekozen geen gebruik te maken van deze juridische mogelijkheid. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de belangen van klager niet nodeloos geschaad. Dat de rechtbank later heeft geoordeeld dat de betaling via de derdengeldenrekening geen bevrijdende betaling betrof maakt dit niet anders. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel b)

5.4     In het tweede onderdeel van de klacht wordt verweerder verweten ten opzichte van zijn cliënten onvoldoende onafhankelijkheid in acht te hebben genomen. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft klager een kopie uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat verweerder in de periode van 1972-2006 als directeur/aandeelhouder betrokken is geweest bij de vennootschap van zijn cliënten. Verweerder heeft hierover ter zitting van de raad verklaard dat hij de betreffende aandelen in de vennootschap  destijds heeft verkocht aan zijn cliënten.

5.5     De raad stelt vast dat, voor zover klager al een eigen belang heeft bij dit onderdeel van de klacht, de klacht is ingediend op 23 oktober 2020 terwijl de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft, te weten dat verweerder functies heeft bekleed in vennootschappen die aan zijn cliënten waren gelieerd, dateren van (ruimschoots) meer dan drie jaren voor de dag waarop de klacht is ingediend. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom met gebruikmaking van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

          Ad onderdeel c)

5.6     Vast staat dat verweerder namens zijn cliënten bij de oplevering aanwezig was en daarbij filmopnames heeft gemaakt. Voor zover daarvoor al toestemming van klager was vereist, is uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet gebleken dat klager dusdanig tegen de filmopnames heeft geprotesteerd, dat verweerder had moeten begrijpen dat voor het maken van die filmopname geen toestemming werd verleend. Ter zake valt verweerder daarom tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.  

BESLISSING

De raad van discipline:

in klachtzaak 20-388/DB/LI:

verklaart de klacht ongegrond;

In klachtzaak 20-391/DB/LI:

verklaart de onderdelen a) en c) van de klacht ongegrond en onderdeel b) van de klacht niet-ontvankelijk;

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn , voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2020 .

Griffier                                                                            Voorzitter