ECLI:NL:TADRSHE:2020:97 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-721/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:97
Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 30-11-2020
Zaaknummer(s): 19-721/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit de brief van de opvolgende advocaat van klager blijkt dat klager op de hoogte was van de eindbeschikking en de mogelijkheid daartegen in hoger beroep te gaan. Gelet op de inhoud van die brief mocht advocaat erop vertrouwen dat klager een andere advocaat had ingeschakeld om hoger beroep in te stellen. Advocaat hoefde zich er daarom niet meer van te vergewissen of klager zich kon verenigen met haar advies om geen hoger beroep in te stellen. Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 november 2020

in de zaak 19-721/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 3 september 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Op 18 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/18/123K van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 oktober 2020. Daarbij waren de gemachtigde van klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brieven van klager van 1 januari, 21 maart en 16 april 2020, met bijlagen en  de email van verweerster van 21 september 2020 met bijlagen 1 tot en met 3

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2      Bij tussenbeschikking van 30 augustus 2017 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken. De beslissing over de door klager verzochte partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd door de rechtbank aangehouden.  

2.3      Verweerster heeft in september 2017 de lopende echtscheidingsprocedure van de voorgaande advocaat van klager overgenomen. Verweerster heeft zich op 4 oktober 2017 gesteld als advocaat van klager. Op 20 maart 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden betreffende de door klager verzochte partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Klager was ter zitting niet aanwezig. Klager heeft bij brief van 27 maart 2018 aan verweerster gevraagd hoger beroep in te stellen. Verweerster schreef bij brief van 3 april 2018 onder meer het volgende : “Ik ontving uw brief waarin u mij vraagt hoger beroep in te stellen. Ik ga ervan uit dat u mij verzoekt om in hoger beroep te gaan tegen de echtscheiding. Dat kan pas als ik een beschikking heb. De rechtbank zal een beschikking afgeven op 1 mei aanstaande. Vervolgens zal ik deze beschikking (en de motivatie van de rechtbank) met u bespreken en kunnen we bekijken of het verstandig is om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan. Ik heb dit ook al telefonisch met u besproken (…..)”. De rechtbank heeft bij eindbeschikking van  30 april 2018 het verzoek van klager om partneralimentatie en de vordering vanwege overbedeling en toedeling van de helft van de verkoopwaarde van de auto en boot afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbrak draagkracht bij de ex-echtgenote van klager en was niet komen vast te staan welke roerende goederen op de peildatum aanwezig waren.

2.4      Verweerster heeft klager op 8 mei 2018 in de  PI bezocht. Verweerster heeft het gesprek bij -per gewone post verzonden- brief van 8 mei 2018 aan klager bevestigd en hem de eindbeschikking toegezonden. Verweerster heeft klager geïnformeerd over de inhoud van de eindbeschikking. Verweerster heeft klager gewezen op de termijn van hoger beroep tegen de beschikking van 30 april 2018. Verweerster heeft klager er voorts op gewezen dat de beschikking van 30 augustus 2017 nog niet was ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand en de gevolgen daarvan. Verweerster eindigde haar brief als volgt : “Ik verneem graag wat uw wensen zijn ten aanzien van de echtscheiding en voor de onderhavige beschikking”.

2.5      Verweerster heeft klager bij brief van 22 mei 2018 bericht dat de beschikking van 30 augustus 2018 op 16 mei 2018 was ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, waarmee de echtscheiding definitief was geworden. Verweerster heeft klager nogmaals gewezen op de termijn van hoger beroep tegen de beschikking van 30 april 2018. Verweerster eindigde deze brief als volgt : “Ik verneem graag wat uw wensen zijn.”

2.6      Op 29 mei 2018 schreef mr. X het volgende aan verweerster : “Tot mij heeft zich gewend (klager). Client heeft mij verzocht hem bij te staan bij het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Roermond. Naar cliënt telefonisch mededeelde heeft hij u (uw secretaresse) geïnformeerd over de overname van de zaak. Naar verluidt heeft u geen bezwaar tegen overname van de zaak. Ik verzoek u vriendelijk om toezending van het dossier. “

2.7      Klager heeft in augustus 2018 aan verweerster geschreven dat hij onlangs had vernomen dat hij gescheiden was en dat hij hierover van haar geen bericht had ontvangen. Verweerster heeft hierop bij brief van 27 augustus 2018 gereageerd.

2.8      Klager heeft verweerster bij brieven van 17 september en 13 oktober 2018 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.  

2.9      Verweerster heeft op 26 september 2018 de tussenbeschikking, de eindbeschikking en het bewijs van inschrijving aan mr. X toegezonden.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    verweerster heeft verzuimd om klager tijdig te informeren over de beschikking van 30 april 2018

b)    verweerster heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking.

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5          BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1      Klager stelt pas op 14 augustus 2018 via het Re-integratiecentrum te hebben vernomen dat de echtscheidingsbeschikking op 16 mei 2018 was ingeschreven en dat de echtscheiding definitief was geworden. Klager stelt dat de brieven van verweerster van 8 en 22 mei 2018 hem niet hebben bereikt.

5.2      Als niet betwist staat vast dat op 8 mei 2018 in de PI waar klager verbleef een gesprek tussen klager en verweerster heeft plaatsgevonden. Over de inhoud van het gesprek verschillen partijen van mening. De raad acht het gelet op de datum van de eindbeschikking van 30 april 2018 aannemelijk dat tijdens het gesprek op 8 mei 2018 hierover is gesproken. Uit de brief van mr. X. d.d. 29 mei 2018 blijkt dat klager in ieder geval op dat moment op de hoogte was van de inhoud van de eindbeschikking van 30 april 2018 en de mogelijkheid om daartegen hoger beroep in te stellen. Het eerste onderdeel van de klacht mist feitelijke grondslag en is daarom ongegrond. 

Ad onderdeel b)

5.3      Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is niet gebleken dat klager verweerster opdracht heeft gegeven hoger beroep in te stellen tegen de eindbeschikking van 30 april 2018. Uit de brief van mr. X van 29 mei 2018 volgt dat klager zich daarvoor tot een andere advocaat had gewend.

5.4      Hoewel van verweerster verwacht had mogen worden dat zij, om misverstanden te voorkomen, de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld en haar negatief advies ten aanzien van het instellen van hoger beroep schriftelijk zou hebben vastgelegd, valt verweerster onder voormelde omstandigheden tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Verweerster mocht er na ontvangst van de brief van mr. X van uitgaan dat klager zich voor het instellen van hoger beroep tot een andere advocaat had gewend. Er rustte vanaf dat moment op verweerster geen verplichting meer om zich ervan te vergewissen of klager al dan niet met haar advies instemde. Het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.

          BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht  in beide onderdelen ongegrond,

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2020 .

Griffier                                                                            Voorzitter