ECLI:NL:TADRSHE:2020:84 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-857/DB/OB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:84
Datum uitspraak: 26-10-2020
Datum publicatie: 26-10-2020
Zaaknummer(s): 19-857/DB/OB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Gedragingen van verweerder in de privésfeer die absoluut ongeoorloofd zijn. In het midden kan blijven hoe deze feiten strafrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd. Vertrouwen in de advocatuur en in de eigen beroepsuitoefening geschaad en gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur. Administratie kantoor niet op orde. Verweerder heeft, ondanks herhaalde verzoeken, de deken niet de mogelijkheid gegeven om inzicht te krijgen in de actuele financiële positie waarin verweerders advocatenpraktijk zich bevindt. Zonder concrete aanwijzingen dat de kernwaarden van de advocatuur in het geding zijn en zonder aanknopingspunten in de regelgeving, ziet de raad geen grond om het bezwaar van de deken, voor zover dat ziet op de exploitatie door verweerder van een shisha lounge, gegrond te achten. Naar het oordeel van de raad is daarentegen wel sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen voor zover verweerder niet heeft zorg gedragen voor een gesplitste financiële administratie van de advocatenpraktijk enerzijds en de shisha lounge anderzijds. Het is als bepaald onbehoorlijk aan te merken om te laat te verschijnen bij afspraken en zittingen en de aan het adres van de deken gemaakte verwijten en door verweerder geuite insinuaties over de beweegreden van de deken voor diens optreden jegens verweerder zijn naar het oordeel van de raad ontoelaatbaar. Dekenbezwaar deels gegrond. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden: schrapping. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 26 oktober 2020

in de zaak 20-857/DB/OB/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|171K, door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder bij de raad ingediend. Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|160K door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken een bezwaar ingediend tegen verweerder. Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk nr. 48|19|170K, door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken een vordering ex artikel 48 e Advocatenwet bij de raad ingediend.

1.2 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder per aangetekende e-mail en bij brief van 24 december 2019 opgeroepen om ter zitting van de raad van 13 januari 2020 te verschijnen voor de behandeling van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, het dekenbezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet.

1.3 Het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw X. adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder bijgestaan door mr. S.. De raad heeft, conform het door de advocaat van verweerder geformuleerde verzoek tot aanhouding, de behandeling van het dekenbezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet aangehouden.

1.4 De raad heeft het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij beslissing van 17 januari 2020 (kenmerk 19-856/DB/OB) toegewezen. Verweerder heeft tegen deze beslissing appel ingesteld. Bij beslissing van 24 juli 2020 (kenmerk 200053) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad d.d. 17 januari 2020 (kenmerk 19-856/DB/OB) vernietigd.

1.5 Het bezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet zijn behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2020 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw X., adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder bijgestaan door mr. S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor bedoelde per email ontvangen brief van de deken van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|171K, met bijlagen;

- de e-mails met bijlagen van mr. S. d.d. 2, 10, 12 (met als bijlage een pleitnota met producties) en 13 januari 2020;

- de e-mail met bijlage van verweerder d.d. 6 januari 2020;

- de e-mails met bijlagen van de deken d.d. 6 en 10 januari 2020;

- de ter zitting door mr. S. overgelegde handgeschreven verklaring van mevrouw T d.d. 23 december 2019;

- de e-mail met bijlagen van de deken d.d. 24 augustus 2020;

- de e-mails met bijlagen van mr. S. d.d. 24 augustus en 1 september 2020.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Bij beslissing van de raad d.d. 12 december 2016 (kenmerk 16-736/DB/OB) is een tegen verweerder ingediende klacht gegrond verklaard en is aan hem een waarschuwing opgelegd. Bij beslissing van de raad d.d. 1 mei 2017 (kenmerk 16-1184/DB/OB/d) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard en is aan hem een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd.

2.3 Bij beslissing d.d. 28 mei 2018 (kenmerk 18-327/DB/OB/d) heeft de raad beslist op een op 1 mei 2018 door de deken ingediend verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. De raad heeft bij wijze van voorziening bepaald dat verweerder zijn werkzaamheden verricht onder het toezicht van een door de deken aan te wijzen advocaat.

2.4 Bij beslissing van de raad d.d. 22 oktober 2018 (kenmerk 18-495/DB/OBN/d) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard, heeft de raad samengevat weergegeven geoordeeld dat verweerder met zijn gedrag in privé het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsbeoefening heeft geschaad en is aan hem een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken opgelegd. Bij beslissing van eveneens 22 oktober 2018 (kenmerk 18-496/DB/OB) heeft de raad de tenuitvoerlegging gelast van de bij beslissing d.d. 1 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke schorsing.

2.5 Bij beslissing d.d. 14 januari 2019 (kenmerk 18-928/DB/OB) heeft de raad het op 23 november 2018 door klager ingediende verzoek tot opheffing van de bij beslissing d.d. 28 mei 2018 getroffen voorziening ex artikel 60ab Advocatenwet afgewezen.

2.6 Het Hof van Discipline heeft op 25 maart 2019 de beslissing van de raad d.d. 22 oktober 2018 gedeeltelijk vernietigd (voor wat betreft de maatregel) en een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, opgelegd. De proeftijd van twee jaar is op grond van de herstelbeslissing van het Hof van Discipline d.d. 5 april 2019 ingegaan op 5 april 2019.

2.7 Het onvoorwaardelijke deel van de door het Hof opgelegde schorsing is ten uitvoer gelegd in de periode van 1 mei 2019 tot 29 mei 2019.

2.8 Op 21 juni 2019 is verweerder een nieuw advocatenkantoor begonnen. Op 22 juni 2019 is verweerder door het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant uitgenodigd om de ONK (opgave nieuw kantoor) in te vullen, teneinde de deken in staat te stellen om na te gaan of het nieuwe advocatenkantoor voldoet aan de regelgeving waaraan de ONK refereert. Na diverse rappellen van het bureau van de orde d.d. 6 juli, 10 september, 23 september en 15 november 2019 heeft verweerder de ONK op 22 november 2019 ingevuld. De ONK was toen nog niet compleet omdat het betalingsbewijs van de premie van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering ontbrak. Dit betalingsbewijs is in april 2020 door verweerder toegezonden aan diens advocaat en uiteindelijk pas op 1 september 2020 bij de deken beland.

2.9 Verweerder heeft op 4 april 2019 een uitnodiging voor het invullen van de CCV-opgave ontvangen. Na rappellen d.d. 23 september, 8 november en 14 november 2019 heeft verweerder de CCV-opgave op 22 november 2019 ingevuld.

2.10 Op 1 juli 2019 had verweerder niet de financiële kengetallen ter zake het boekjaar 2018 gereed. De deken heeft verweerder uitgenodigd voor een gesprek. Op 15 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, de deken, drs. B. van de unit FTA en de adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten. Tijdens dit gesprek heeft verweerder toegezegd om de financiële stukken spoedig gereed te hebben. Tijdens dat gesprek is verweerder tevens erop gewezen dat hij de tot dan toe gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de door verweerder geëxploiteerde shisha lounge diende te splitsen. Op 13 november 2019 heeft verweerder voorlopige cijfers aan de deken toegestuurd. Deze waren incompleet (zo ontbrak een balans) en de administraties van het advocatenkantoor en de shisha lounge waren niet gesplitst. Op 14 november 2019 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, de deken, drs. B. van de unit FTA en de adjunct-secretaris waarbij is afgesproken dat verweerder de financiële bescheiden uiterlijk 27 december 2019 zou aanleveren. Verweerder heeft zich tot een andere boekhouder, de heer K, gewend. Ter zitting van het Hof van Discipline d.d. 26 juni 2020 heeft verweerder naar voren gebracht dat de heer K hem had laten weten dat hij ervan uitgaat dat hij eind juli hooguit begin augustus 2020 de cijfers over de jaren 2014 tot en met het eerste half jaar 2020 kan aanleveren. Deze bescheiden zijn nog niet aangeleverd.

2.11 Op 2 juli 2019 heeft een confrontatie plaatsgevonden op of nabij het terrein van de volkstuintjes te E. Bij dit incident waren verweerder, mevrouw T en de moeder van T betrokken. Tegen verweerder is aangifte gedaan van bedreiging en huisvredebreuk. Verweerder is op 2 juli 2019 aangehouden door de politie. De politie heeft in het proces-verbaal van aanhouding verklaard dat verweerder schreeuwde, zich trachtte te onttrekken aan de aanhouding en de aanwijzingen van de politie niet opvolgde. Verweerder is op 3 juli 2019 in verzekering gesteld en op 9 juli 2019 heeft de rechtbank de bewaring bevolen. De rechtbank overwoog: “Verdachte heeft een moeizame relatie met [mevrouw T], waarbij ze dan weer wel en dan weer niet contact met hem wil hebben. In ieder geval is duidelijk dat de familie van [mevrouw T] tegen de relatie is. Zo lang die problematiek speelt, en er geen adequate oplossing is, is de kans op herhaling groot.” De rechtbank heeft de bewaring op 9 juli 2019 geschorst, met de voorwaarden die in de schorsingsbeslissing zijn genoemd, waaronder een contactverbod met mevrouw T en haar familie en een gebiedsverbod.

2.12 In de nacht van 13 op 14 december 2019 heeft de politie van mevrouw T een telefonische melding gekregen, dat verweerder bij haar voor de deur stond en langdurig aanbelde en bonkte op de deur van haar woning. Toen de politie ter plaatse kwam, is verweerder met zijn auto weggereden, waarna een achtervolging heeft plaatsgevonden. Aan verweerder werden stoptekens gegeven die door hem werden genegeerd. Verweerder is door rood licht gereden en heeft met hoge snelheden gereden. De politie heeft verweerder tot stoppen gedwongen waarbij een aanrijding is ontstaan tussen verweerders auto en twee politieauto’s. Vervolgens is verweerder uit zijn auto gestapt en weggerend. Daarna is verweerder alsnog aangehouden. Een bij de achtervolging van verweerder betrokken politieagent heeft jegens verweerder aangifte gedaan van poging tot doodslag c.q. poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op 14 december 2019 is verweerder in verzekering gesteld. Op 15 december 2019 is verweerder heengezonden en direct weer aangehouden wegens het niet naleven van de op 9 juli 2019 gestelde schorsingsvoorwaarden. Op 16 december 2019 is verweerder in bewaring gesteld. Over dit incident is in diverse media bericht.

2.13 Verweerder is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met zijn voormalige echtgenote. In deze echtscheidingsprocedure is verweerder aanvankelijk bijgestaan door een advocaat, mr. K. Mr. K heeft zich in juli 2019 onttrokken. Vervolgens is verweerder zichzelf gaan bijstaan in de echtscheidingsprocedure. Ter mondelinge behandeling van 20 november 2019 stond verweerder zichzelf eveneens als advocaat bij. Tijdens deze zitting heeft verweerder een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter. Verweerder heeft de declaraties van mr. K tot een bedrag van circa € 7.000,-- onbetaald gelaten. Uiteindelijk is tussen verweerder en mr. K een betalingsregeling getroffen.

2.14 Verweerder is meerdere malen te laat verschenen op afspraken, zoals de afspraak op 14 november 2019 met de deken, drs. B. van de unit FTA en de adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten, en op zittingen, waaronder de zitting in verweerders eigen echtscheidingsprocedure. Ook heeft verweerder meerdere malen verzuimd tijdig stukken in te dienen, waaronder stukken waarom de deken heeft gevraagd in het kader van de behandeling van een tegen verweerder ingediende klacht en de financiële stukken in het kader van het uitoefenen van toezicht door de deken op verweerders praktijk. Verweerder heeft de deken verwijten gemaakt en heeft insinuaties geuit over de beweegredenen van de deken voor diens optreden jegens verweerder.

2.15 Op 9 november 2019 is in het Eindhovens Dagblad een artikel gepubliceerd waarin melding wordt gemaakt van de sluiting van de door verweerder geëxploiteerde shisha lounge op last van de burgemeester. De oorzaak van de sluiting was gelegen in een rapportage over de vermoedelijke beschieting van het pand waarin de shisha lounge is gevestigd op 22 augustus 2019. In het artikel, waarin vermeld wordt dat verweerder advocaat is en tevens exploitant van de shisha lounge, verklaart verweerder desgevraagd niet te weten wie het op hem gemunt zou kunnen hebben; “het kan een ex-cliënt zijn of een concurrent”, aldus verweerder volgens het artikel.

2.16 Op 16 december 2019 heeft de heer W, voormalig cliënt van verweerder, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De klacht ziet op de wijze waarop verweerder de zaak van de heer W heeft behandeld. Volgens de heer W heeft verweerder de termijnen niet in acht genomen terwijl hij wist dat de zaak spoed had.

2.17 Op 23 december 2019 heeft de deken, een dekenbezwaar, een vordering ex artikel 48e Advocatenwet en een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder bij de raad ingediend. Het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020. De behandeling van het dekenbezwaar en de vordering TUL zijn op verzoek van verweerder aangehouden.

2.18 Bij beslissing d.d. 17 januari 2020 (kenmerk 19-856/DB/OB) heeft de raad heeft het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet toegewezen. Verweerder heeft tegen deze beslissing appel ingesteld. Bij beslissing van 24 juli 2020 (kenmerk 200053) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad d.d. 17 januari 2020 (kenmerk 19-856/DB/OB) vernietigd en de schorsing met onmiddellijke ingang opgeheven.

2.19 Op 30 januari 2020 is verweerder uit de detentie ontslagen.

2.20 Medio april 2020 is de horeca-vergunning van de shisha lounge ingetrokken wegens “slecht levensgedrag”, zodat de shisha lounge met ingang van medio april 2020 gesloten moest blijven. Verweerder heeft de lounge met ingang van 1 juni 2020, althans per de datum dat aan mevrouw T een exploitatievergunning is verleend, verpacht aan mevrouw T. Mevrouw T heeft bij de gemeente een exploitatievergunning aangevraagd maar nog niet verkregen. Op 11 juni 2020 hebben verbalisanten van de politie proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van een bezoek dat zij op 8 juni 2020 omstreeks 02:35 uur aan de shisha lounge hebben gebracht na een melding van geluidsoverlast. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende verklaard:

“(…) Een man die zich later legitimeerde als [verweerder] zei dat hij de eigenaar was en tevens advocaat. Ik [verbalisant] deelde [verweerder] mede dat wij naar aanleiding van geluidshinder afkomstig van het pand, een controle wilden uitvoeren naar de vergunningsvoorwaarden van de horecagelegenheid. [Verweerder] vertelde ons dat de aanwezige personeelsleden allemaal personeelsleden waren van de zaak. Hierop vroegen wij, verbalisanten, aan de exploitant [verweerder] en aan de bezoekers naar hun identiteitsbewijs. Tevens verzochten wij, een personeelslijst van de zaak zodat wij deze informatie konden verifiëren. Wij, verbalisanten, hoorden dat de bezoekers geen legitimatiebewijs wilden overhandigen aan ons. Dit werd door ons meerdere malen gevraagd, maar de bezoekers gaven hieraan geen gehoor. De aanwezige gasten waren recalcitrant, bemoeiden zich met het gesprek tussen ons en [verweerder] en betichtten ons onder andere van discriminatie. [Verweerder] riep dat hij ons huiszoekingsbevel wilde zien en ging vlak voor ons staan. Hij nam een actieve houding aan, maakte zich breed en sprake met luide stem. (…) Voorts legitimeerde [verweerder] zich met een Nederlands paspoort. (…) Het was volgens [verweerder] een besloten feest en wij verbalisanten hoorden van [verweerder] dat hij een vergunning had en dat hij tot 04.00 uur open mocht zijn. (…) Om de oplopende dreigende sfeer niet te laten escaleren, besloten wij, verbalisanten, de horecazaak te verlaten en de legitimatiebewijzen van de aanwezige gasten niet te vorderen. (…)”

2.21 Op 12 juli 2020 heeft de politie opnieuw een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van een bezoek dat zij op 2 juli 2020 omstreeks 20.50 uur brachten aan de shisha lounge op verzoek van de Gemeente in verband met een controle wegens de intrekking van de exploitatievergunning. De verbalisanten hebben geconstateerd dat er twaalf bezoekers in de shisha lounge aanwezig waren.

2.22 De strafzaak tegen verweerder is nog aanhangig. Op 16 juli 2020 heeft het OM een concept tenlastelegging verzonden aan verweerders strafrecht advocaat. De ten laste legging vermeldt vier feiten: (1) bedreiging van mevrouw T en mevrouw NT, zijnde de moeder van mevrouw T (gepleegd op 2 juli 2019), (2) huisvredebreuk (gepleegd op 2 juli 2019), (3) poging tot zware mishandeling van een politie ambtenaar (gepleegd op 14 december 2019) en (4) mishandeling van mevrouw ZT, zijnde de zuster van mevrouw T (gepleegd op 7 oktober 2019). De officier van justitie heeft verweerders strafrecht advocaat bericht dat feit 4 zal worden geseponeerd vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

A. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de uit artikel 6.5 Voda voortvloeiende administratieplicht;

B. Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld door de ONK (Opgave Nieuw Kantoor) eerst na diverse rappellen van de deken aan te leveren;

C. Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld door de CCV-opgave eerst na diverse rappellen van de deken aan te leveren;

D. Verweerder heeft zich bij het incident op 2 juli 2019 hoogst onbetamelijk gedragen en heeft daardoor het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening geschaad;

E. Verweerder heeft zich onbetamelijk gedragen in zijn eigen echtscheidingszaak doordat hij (1) de nota van de door hem ingeschakelde advocaat mr. K onbetaald heeft gelaten, (2) nadat mr. K zich had onttrokken, zichzelf is gaan bijstaan, waarmee de kernwaarde onafhankelijkheid in het geding is gekomen, ten gevolge waarvan hij een dubieus wrakingsverzoek tegen de rechter heeft ingediend en (3) na afloop van de zitting hoogst onbetamelijk en provocerend gedrag heeft getoond aan zijn ex-echtgenote en diens advocaat;

F. Verweerder exploiteert naast zijn advocatenpraktijk een shisha lounge. Deze combinatie van activiteiten is hoogst onwenselijk. In de berichtgeving in de media over de mogelijke beschieting van het pand waarin de shisha lounge is gevestigd is een link gelegd tussen de beschieting van het pand en verweerders advocatenpraktijk. Dit stelt de advocatuur in een bedenkelijk daglicht;

G. De heer W, voormalig cliënt van verweerder, heeft bij de deken een klacht ingediend over de kwaliteit van verweerders dienstverlening. De heer W beklaagt zich erover dat verweerder de gemaakte afspraak om de zaak met spoed af te wikkelen niet is nagekomen;

H. Verweerder vertoont regelmatig onbetamelijk gedrag, zo is verweerder nagenoeg altijd te laat bij afspraken verschenen en is hij ook bij de zitting in zijn eigen echtscheidingszaak te laat verschenen. Ook levert verweerder steevast stukken te laat aan;

I. Verweerder heeft zich bij het incident op 13/14 december 2019 hoogst onbetamelijk gedragen en heeft daardoor het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening geschaad.

4 VERWEER

4.1 Er is een hetze gaande tegen verweerder. De deken wil verweerder niet langer als lid van de beroepsgroep en ook de politie behandelt verweerder op ontoelaatbare wijze. Van schending van artikel 46 Advocatenwet is geen sprake. De verwijten zijn deels praktijk gerelateerd en zien deels op privé handelen. De verwijten van de deken zijn bij elkaar geschraapt.

4.2 Onderdelen A, B en C

Verweerder heeft weliswaar stukken te laat ingediend, maar dat levert niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Verweerder wenst wel de achtergrond waartegen dit is gebeurd te duiden. Cliënt had een onstuimige periode achter de rug; hij was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en zijn kantoor was uiteengevallen. De financiële afwikkeling daarvan zorgde voor vertraging. Verweerders voormalige boekhouder was voorts onbereikbaar. Verweerder heeft de samenwerking met die boekhouder uiteindelijk moeten opzeggen. Verweerder heeft een nieuwe boekhouder aangezocht, de heer K, die tijd nodig had om de administratie op orde te brengen. De heer K heeft verweerder geadviseerd om de financiële stukken over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 opnieuw op te stellen, omdat de vorige boekhouder aftrekposten over het hoofd heeft gezien. De gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de shisha lounge kan eenvoudig worden gesplitst. Dit alles heeft wel tijd nodig.

4.3 Onderdeel E

Mr. K heeft verweerder een gepeperde rekening gestuurd. Het geschil over de betaling van de declaraties van mr. K is privé van aard en verweerder heeft, als iedere cliënt, het recht om bij een incasso een standpunt in te nemen. Uit nood geboren heeft verweerder zelf zijn belangen in de echtscheidingsprocedure behartigd. Verweerder heeft de rechter gewraakt, maar dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft zich na afloop van de zitting niet provocerend gedragen.

4.4 Onderdeel F

Er is geen norm die het verweerder verbiedt om naast zijn advocatenpraktijk een shisha lounge te exploiteren. De shisha lounge is niet beschoten. De voorlopige voorzieningen procedure die verweerder aanhangig heeft gemaakt naar aanleiding van de aankondiging van de gemeente om tot sluiting van het pand over te gaan had succes en heeft geleid tot onmiddellijke intrekking van die aankondiging. Om de bezwaren over de samenloop van twee ondernemingen (advocatenpraktijk en shisha lounge) weg te nemen, heeft verweerder de shisha lounge verpacht aan mevrouw T. die thans in afwachting is van een exploitatievergunning. Verweerder heeft de shisha lounge nadat deze op last van de gemeente was gesloten niet geopend: verweerder was geen exploitant meer en de lounge was ook niet geopend voor publiek. Verweerder was in de shisha lounge aanwezig maar heeft niet tegen de politie gezegd dat hij advocaat was. Verweerder heeft gezegd dat hij geschorst advocaat was.

4.5 Onderdeel G

De heer W heeft inderdaad een klacht ingediend, maar verweerder betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. De klachtprocedure loopt nog. De deken heeft de klacht overigens niet naar behoren en veel te traag behandeld.

4.6 Onderdeel H

Dit klachtonderdeel komt voort uit ergernissen van de deken. Deze ergernissen hebben tuchtrechtelijk gezien geen zelfstandige betekenis. Te laat komen is ergerlijk, maar niet meer dan dat.

4.7 Onderdelen D en I

De strafrechtelijke verwijten zijn maar deels terecht. De incidenten zijn het directe gevolg van de onnavolgbare relatie met mevrouw T. Het is een relatie die zich heeft gekenmerkt als een ongebruikelijke vorm van aantrekken en afstoten, van liefde en liefdesbetuigingen en van ruzies op hoge toon. Mevrouw T bevindt zich in een lastig parket: haar familie bemoeit zich uitdrukkelijk met haar partnerkeuze, wat voor haar als volledig in Nederland en Nederlandse cultuur opgegroeide vrouw moeilijk te verwerken is.. Mevrouw T spant zich in voor verweerders zaak. De tegengestelde signalen en berichten werpen een heel ander licht op de zaak. Verweerder wil werken aan zijn toekomst en een werkbare invulling van de relatie met mevrouw T is daarbij een eerste stap/vereiste, maar het is nu niet doenlijk daarin stappen te zetten. In de periode van na 30 januari 2020 hebben zich geen incidenten voorgedaan. De relatie is in rustiger vaarwater gekomen.

4.8 Verweerder heeft zich op 2 juli 2019 niet schuldig gemaakt aan de bedreiging van de moeder van mevrouw T. Verweerder is juist meerdere malen door de moeder van mevrouw T geslagen met een stok van anderhalve meter lang.

4.9 Verweerder heeft zich op 7 oktober 2019 niet schuldig gemaakt aan mishandeling van mevrouw ZT. Verweerder is juist door mevrouw ZT belaagd en zij heeft verweerder acht keer geslagen.

4.10 Verweerder erkent dat hij zich op 13 december 2019 bij het huis van mevrouw T heeft begeven en daarmee het contact- en locatieverbod heeft geschonden. Maar dat verbod dient wel gelegd te worden tegen het contact dat verweerder en mevrouw T onderhielden ook na het verbod, ook na de strafzaak en ook na de tuchtrechtelijke veroordeling. Toen de politie verscheen is verweerder er inderdaad vandoor gegaan. Verweerder erkent dat hij hard heeft gereden en door een rood stoplicht is gereden, Verweerder heeft echter geen gevaar op de weg veroorzaakt. De weergave van de gebeurtenissen in de pers is schromelijk overdreven. Verweerder heeft de politie auto’s niet geramd. De politieagenten zijn zelf op elkaar ingereden en hebben vervolgens verweerders stilstaande auto geramd.

4.11 De verhouding tussen verweerder en de politie is slecht. Verweerder heeft begin december 2019 klachten ingediend tegen de politie c.q. politieambtenaren. Toen verweerder op 13 december 2019 het locatie- en contactverbod overtrad was de politie op zijn zachtst gezegd nogal op verweerder gebrand. De verbalisanten zijn doorgedraafd en hebben verweerder ernstig mishandeld. Verweerder heeft geen poging tot doodslag gepleegd; het zijn juist de verbalisanten die poging tot doodslag hebben gepleegd op verweerder. Om dit te verbloemen hebben de verbalisanten verweerder van het een en ander beschuldigd. Verweerder zal nog aangifte doen tegen deze politie ambtenaren.

4.12 Het OM heeft een definitieve tenlastelegging aan verweerders strafrechtadvocaat gestuurd. De oorspronkelijke vervolging wegens poging tot doodslag wegens de feiten die zich in december 2019 hebben voorgedaan is teruggebracht tot een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Als het OM had gedacht de zaak rond te kunnen krijgen had het OM verweerders rijbewijs niet terug gegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Onderdelen A, B en C (Administratieve verplichtingen)

Artikel 6.5 lid 1 sub a en b Voda bepaalt dat een advocaat de administratie van zijn praktijk voert en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze bewaart dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend (sub a) en dat de advocaat de balans en de staat van baten en lasten binnen zes maanden na afloop van het boekjaar op schrift stelt (sub b).

5.2 Verweerder heeft erkend dat hij niet heeft voldaan aan de uit artikel 6.5 lid 1 sub b Voda voortvloeiende verplichting om de in deze bepaling genoemde gegevens op 1 juli 2019 gereed te hebben. Tevens staat vast dat verweerder die gegevens, ondanks herhaalde toezeggingen, nog altijd niet gereed heeft. Herhaaldelijk heeft verweerder aangegeven dat de stukken bijna gereed waren en verweerders raadsvrouwe heeft bij brief d.d. 24 augustus 2020 aan de raad medegedeeld “de laatste hand wordt er nu echt aan gelegd”. De deken heeft ter zitting van de raad d.d. 7 september 2020 echter onweersproken verklaard de definitieve stukken nog altijd niet te hebben ontvangen.

5.3 Ook staat vast dat verweerder eerst na diverse rappellen van het bureau van de orde de ONK op 22 november 2019 (incompleet) heeft ingediend en dat het ontbrekende stuk eerst in april 2020 door verweerder aan diens advocaat is aangeleverd. Verweerder heeft tot slot erkend dat hij de CCV-opgave 2019 eerst na diverse rappellen heeft ingediend.

5.4 De raad stelt vast dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken, de deken niet de mogelijkheid heeft gegeven om inzicht te krijgen in de actuele financiële positie waarin verweerders advocatenpraktijk zich bevindt. Daarmee heeft verweerder de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. De bij herhaling gevraagde financiële bescheiden zijn nog steeds niet (volledig) aangeleverd, zodat de deken thans nog steeds geen goed toezicht kan uitoefenen. Van gronden die verweerders handelen rechtvaardigen is de raad niet gebleken. De onderdelen A, B en C zijn gegrond.

5.5 Onderdeel E

Voor zover dit onderdeel ziet op het onbetaald laten van de declaratie van mr. K, is de raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Het staat een advocaat vrij om zich te verweren tegen een openstaande vordering op hem privé.

5.6 De raad overweegt voorts dat, ofschoon het optreden door een advocaat voor een naast familielid of voor zichzelf altijd het risico met zich mee brengt dat de advocaat niet voldoende afstand tot de cliënt en/of tot de zaak heeft, een advocaat niet per definitie tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt als hij zijn eigen zaak behandelt. De enkele stelling van de deken, dat bij het door verweerder ter zitting van 20 november 2019 geformuleerde wrakingsverzoek vraagtekens kunnen worden geplaatst, is naar het oordeel van de raad onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.7 Verweerder heeft tot slot betwist dat hij zich na afloop van de zitting op 20 november 2019 provocerend jegens zijn ex-echtgenote en diens advocaat heeft gedragen. De raad kan niet vast stellen welke feiten zich na afloop van de zitting hebben voorgedaan. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is het onderdeel, voor zover het ziet op provocerend gedrag van verweerder, dan ook eveneens ongegrond.

5.8 Onderdeel F

De deken heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat de exploitatie van een shisha lounge al snel in verband wordt gebracht met witwassen. Over de vermoedelijke beschieting van het pand waar de shisha lounge is gevestigd is daarnaast in de krant berichtgeving verschenen en in die berichtgeving werd een relatie gelegd met verweerders werkzaamheden als advocaat. Hierdoor wordt de advocatuur in een bedenkelijk daglicht gesteld. Door de combinatie van activiteiten van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschonden, aldus nog steeds de deken.

5.9 De deken heeft voorts opgemerkt dat, ofschoon het exploiteren van een shisha lounge op zichzelf niet kan worden verboden, de combinatie van de exploitatie van een advocatenpraktijk en de exploitatie van een shisha lounge hoogst onwenselijk is. Echter, zonder concrete aanwijzingen dat de kernwaarden van de advocatuur in het geding zijn en zonder aanknopingspunten in de regelgeving, ziet de raad geen grond om het bezwaar van de deken gegrond te achten. In zoverre is dit onderdeel van het dekenbezwaar dan ook ongegrond.

5.10 Naar het oordeel van de raad is daarentegen wel sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen voor zover verweerder niet heeft zorg gedragen voor een gesplitste financiële administratie van de advocatenpraktijk enerzijds en de shisha lounge anderzijds. De door verweerder gevoerde gecombineerde administratie van advocatenpraktijk en shisha lounge vormt naar het oordeel van de raad een schending van artikel 6.5 Voda en van de in artikel 10a lid 1 sub d van de Advocatenwet vastgelegde kernwaarde financiële integriteit. In zoverre is dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond.

5.11 Onderdeel G

De raad stelt vast dat verweerder heeft betwist dat hij jegens de heer W tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, terwijl de tuchtrechtelijke procedure in die klachtzaak nog niet is afgerond. Daarmee staat de gegrondheid van de klacht van de heer W nog niet vast, zodat de aan die klacht ten grondslag liggende feiten en omstandigheden in het kader van het onderhavige dekenbezwaar evenmin tot de vaststelling van tuchtrechtelijk verwijtbaar zijdens verweerder kunnen leiden. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve ongegrond.

5.12 Onderdeel H

Verweerder heeft de aan dit onderdeel van het dekenbezwaar ten grondslag liggende feiten en omstandigheden niet betwist. Verweerder heeft enkel gesteld dat te laat komen ergerlijk is, maar niet meer dan dat. De raad volgt verweerder daarin niet. Het is als bepaald onbehoorlijk aan te merken om te laat te verschijnen bij afspraken en zittingen. De door verweerder aan het adres van de deken gemaakte verwijten en door verweerder geuite insinuaties over de beweegreden van de deken voor diens optreden jegens verweerder zijn naar het oordeel van de raad ontoelaatbaar. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

5.13 Onderdelen D en I

De onderdelen D en I van het dekenbezwaar hebben betrekking op de incidenten die hebben plaatsgevonden op 2 juli 2019 en op 13/14 december 2019. De raad is van oordeel dat uit het door deken in de onderhavige procedure aangeleverde materiaal, zijnde het door de politie opgestelde proces-verbaal, dat naast de aangiften ook verklaringen van getuigen en verbalisanten bevat, voldoende blijkt dat verweerder gedrag heeft getoond dat absoluut ontoelaatbaar en een advocaat onwaardig is en dat het vertrouwen in de advocatuur schaadt. De gedragingen van verweerder op 2 juli 2019 op dan wel nabij het terrein van de volkstuinen waren naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat deze een voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Nadat de voorlopige hechtenis op 9 juli 2019 onder voorwaarden werd geschorst heeft verweerder op 13/14 december 2019 de opgelegde schorsingsvoorwaarden overtreden. Toen de politie verweerder wilde aanhouden, heeft een achtervolging plaatsgevonden op de openbare weg. Verweerder heeft door de politie gegeven stoptekens genegeerd. Verweerder heeft erkend dat hij daarbij door rood licht is gereden en hard heeft gereden. De raad is op basis van het overgelegde proces-verbaal van de politie van oordeel dat voldoende is gebleken dat verweerder verkeersgevaarlijke situaties heeft doen ontstaan. Toen verweerders auto uiteindelijk tot stilstand kwam is hij te voet gevlucht. Bij zijn aanhouding hebben zich tenminste schermutselingen voorgedaan.

5.14 In het kader van de onderhavige tuchtrechtelijke procedure kan in het midden blijven hoe deze feiten strafrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd. Gezien de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder met zijn absoluut ontoelaatbare gedrag in privé het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. De klachtonderdelen D en I zijn naar het oordeel van de raad gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Vast staat dat (1) dat verweerder gedrag heeft getoond dat absoluut ontoelaatbaar is en dat het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad en (2) dat hij op hem rustende administratieve verplichtingen niet is nagekomen.

6.2 Verweerder heeft met de herhaalde escalaties in de privé sfeer het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Ernstig is dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden niet lang nadat het Hof van Discipline een tuchtrechtelijke veroordeling wegens soortgelijke incidenten heeft bekrachtigd en hem daarvoor een langdurige (deels voorwaardelijke) schorsing in de uitoefening van de praktijk had opgelegd en hij zich dus in de proeftijd andermaal schuldig heeft gemaakt aan onbetamelijk gedrag. De escalaties hebben zich voorts niet alleen voorgedaan tijdens de hiervoor genoemde tuchtrechtelijke proeftijd, maar ook gedurende de proeftijd die krachtens een eerdere strafrechtelijke veroordeling liep. Daarnaast was verweerder op het moment van de escalaties gebonden aan de voorwaarden die waren verbonden aan de schorsing van de inbewaringstelling. Ook die voorwaarden heeft verweerder aldus overtreden.

6.3 Voor wat betreft de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten op het administratieve vlak overweegt de raad dat verweerder, ondanks herhaalde toezeggingen, langdurig in gebreke is gebleven en nog altijd in gebreke is met het aanleveren van de gegevens waartoe hij op grond van de Voda verplicht is, terwijl gronden die dit rechtvaardigen ontbreken. Verweerder ontduikt aldus het toezicht dat de deken op grond van de Advocatenwet moet kunnen uitoefenen.

6.4 De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. In de periode van 12 december 2016 tot en met 25 maart 2019 is verweerder drie maal tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij aan hem onder meer voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd. Bij beslissing d.d. 22 oktober 2018 (kenmerk 18-496/DB/OB) heeft de raad voorts de tenuitvoerlegging gelast van eerder door de raad aan verweerder voorwaardelijk opgelegde voorwaardelijke schorsing. Voorts zijn tweemaal ex artikel 60ab Advocatenwet voorzieningen getroffen jegens verweerder.

6.5 Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte verwijten en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die stelselmatig blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Verweerder geeft er blijk van de oorzaak van de diverse problemen en incidenten buiten zichzelf te zoeken. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet.

6.6 De aard en de ernst van de aan verweerder te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, vormt de uitoefening van de praktijk door verweerder een zodanig aanzienlijk risico voor de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten van verweerder, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig wordt ondermijnd indien verweerder zijn praktijk zou mogen uitoefenen. De door verweerder aangedragen omstandigheden waaronder het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft plaatsgevonden leggen geen, althans onvoldoende gewicht in de schaal om daar anders over te oordelen. De ernst van de verweten gedragingen, de volharding van verweerder in zijn gedrag en zijn tuchtrechtelijk verleden laten geen andere keus dan de maatregel van schrapping. Eerdere schorsingen hebben immers niet geleid tot ander gedrag. De raad zal op grond van het bovenstaande aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de onderdelen A, B, C, D, H en I van het bezwaar gegrond;

- verklaart de onderdelen E en G van het dekenbezwaar ongegrond;

- verklaart onderdeel F van het dekenbezwaar deels gegrond, deels ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, L.J.G. de Haas, A.A.M. Schutte, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar .op 26 oktober 2020.

Griffier Voorzitter