ECLI:NL:TADRSHE:2020:79 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-442/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:79
Datum uitspraak: 12-10-2020
Datum publicatie: 14-10-2020
Zaaknummer(s): 20-442/DB/OB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Vast staat dat verweerster klaagsters zaak op 25 april 2016 in behandeling heeft genomen. Tevens staat vast dat verweerster zich eerst in mei 2018 heeft gezet tot het opstellen van de conceptdagvaarding en dat zij kort daarna haar procesadvies aan klaagster heeft toegelicht. De door verweerster naar voren gebrachte omstandigheden, dat zij uit een stroom van e-mails van klaagsters zoon de relevante informatie moest destilleren en dat zij met zwangerschapsverlof is geweest, vormen naar het oordeel van de raad onvoldoende rechtvaardiging voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klaagsters zaak. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze in staat is om op basis van de cliënt verkregen informatie op voortvarende wijze de relevante feiten en omstandigheden vast te stellen. Dat klaagster ermee heeft ingestemd dat de behandeling van haar zaak zou worden opgeschort gedurende verweersters afwezigheid vanwege zwangerschapsverlof is voorts niet gebleken. Naar het oordeel van de raad klaagt klaagster terecht over het feit dat de zaak lang stil heeft gelegen. In zoverre is de klacht gegrond.  Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij uiteindelijk het dossier heeft gesloten. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld is over dat negatieve procesadvies, maar daarvan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Indien klaagster zich niet met de aanpak van verweerster kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden. Van het feit dat verweerster klaagsters dossier heeft gesloten, kan verweerster naar het oordeel van de raad kortom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klacht deels gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 oktober 2020

in de zaak 20-442/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 27 december 2019 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 16 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|19|179K van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 augustus 2020. Daarbij waren klaagsters gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. D, aanwezig. Klaagster is, als aangekondigd, niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 alsook van de nagekomen e-mail met bijlage van klaagsters gemachtigde (klaagsters zoon) van 18 augustus 2020. Deze laatste e-mail is weliswaar buiten de voor het indienen van stukken geldende termijn ontvangen, maar  gezien de inhoud van de bij de e-mail gevoegde brief d.d. 25 mei 2018 en gezien het feit dat verweerster ter zitting desgevraagd heeft verklaard tegen toevoeging van het nagekomen stuk geen bezwaar te hebben, heeft de raad het stuk toegevoegd aan het dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster heeft op 25 april 2016 aan verweerster de opdracht verstrekt om haar bij te staan in een geschil met haar voormalig bewindvoerder. Verweerster heeft de opdracht bij brief d.d. 25 april 2016 aan klaagster bevestigd. Verweerster heeft voor klaagster in eerste instantie een Lichte Advies Toevoeging (hierna: “LAT”) aangevraagd en gekregen. Aan klaagster is een eigen bijdrage opgelegd van € 77,--.

2.3    Gedurende de behandeling van de zaak communiceerde verweerster over klaagsters zaak met klaagsters zoon.

2.4    Bij e-mail van 21 juli 2016 heeft verweerster klaagsters zoon als volgt bericht:

    “Ik heb inmiddels veel berichten van u mogen ontvangen over de bewindvoering. Heeft u het idee dat u thans een volledig overzicht hebt kunnen geven en ik met de berekening van de eventuele benadeling aan de slag kan?”

2.5    Op 18 april 2018 heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om de LAT om te zetten in een reguliere toevoeging, welk verzoek op 23 april 2018 is gehonoreerd. Aan klaagster is een eigen bijdrage opgelegd van € 196,--.

2.6    Bij e-mail d.d. 1 mei 2018 heeft verweerster klaagsters zoon bericht dat zij een afspraak wilde maken met klaagster om de zaak te bespreken.

2.7    Op 6 mei 2018 heeft verweerster een conceptdagvaarding aan klaagster verzonden.

2.8    Bij e-mail van 5 mei 2018 heeft verweerster klaagster bericht:

    “Omdat de werkzaamheden niet binnen het bereik van een LAT-toevoeging blijken te vallen, heb ik de toevoeging laten omzetten naar een reguliere toevoeging. Dit heeft tot gevolg dat de eigen bijdrage is gewijzigd naar                    € 196,--. Omdat u al een voorschot betaald had van € 77,--, dien ik u nog aanvullend in rekening te brengen een bedrag ad € 119,--. (…)”

2.9    Op 8 mei 2018 heeft ten kantore van verweerster een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Verweerster is niet tegemoet gekomen aan de wens van klaagster en haar kinderen om het gesprek in aanwezigheid van de kinderen te voeren. Verweerster wilde het gesprek buiten aanwezigheid van klaagsters kinderen voeren omdat verweerster was gebleken dat klaagsters voormalige bewindvoerder van mening was dat klaagster door haar kinderen onder druk werd gezet.

2.10    Bij brief d.d. 22 mei 2018 heeft verweerster de inhoud van het gesprek d.d. 8 mei 2018 aan klaagster bevestigd en heeft zij gemotiveerd toegelicht dat en waarom zij geen kans van slagen aanwezig achtte om de bewindvoerder aansprakelijk te stellen.

2.11    Bij brief d.d. 25 mei 2018 heeft verweerster klaagster bericht dat zij klaagsters dossier zou sluiten.

2.12    Bij brieven d.d. 17 mei, 5 juni en 20 september 2019 heeft klaagster zich over verweersters rechtsbijstand beklaagd bij verweersters kantoor. Bij brief d.d. 21 oktober 2019 heeft mr. R, interne klachtfunctionaris van verweersters kantoor, klaagster bericht dat in zijn visie klaagsters klacht ongegrond was.

2.13    Bij e-mail van 27 december 2019 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

Verweerster heeft niet voortvarend rechtsbijstand verleend en heeft uiteindelijk de zaak gesloten.  

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerster heeft klaagster verzocht om informatie. Verweerster heeft van klaagsters zoon een stroom aan e-mails ontvangen, waaruit verweerster moest zien te destilleren wat van belang was voor de zaak. Tijdens verweersters zwangerschapsverlof heeft de zaak met medeweten van klaagster stilgelegen. Na verweersters terugkeer heeft zij een begin gemaakt met de dagvaarding en kwam toen tot de conclusie dat een aansprakelijkstelling niet kansrijk was.

4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster verwijt verweerster dat zij niet voortvarend rechtsbijstand heeft verleend. De raad stelt voorop dat een advocaat de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid moet behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Een advocaat dient dus ook zijn cliënt tijdig ervan op de hoogte te stellen, indien hij meent dat voortzetting van de zaak niet zinvol is.

5.2    Vaststaat dat verweerster klaagsters zaak op 25 april 2016 in behandeling heeft genomen. Tevens staat vast dat verweerster zich eerst in mei 2018 heeft gezet tot het opstellen van de conceptdagvaarding en dat zij kort daarna haar procesadvies aan klaagster heeft toegelicht. De door verweerster naar voren gebrachte omstandigheden, dat zij uit een stroom van e-mails van klaagsters zoon de relevante informatie moest destilleren en dat zij met zwangerschapsverlof is geweest, vormen naar het oordeel van de raad onvoldoende rechtvaardiging voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klaagsters zaak. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze in staat is om op basis van van de cliënt verkregen informatie op voortvarende wijze de relevante feiten en omstandigheden vast te stellen. Voor zover de advocaat daartoe op basis van die informatie niet in staat is, dient de advocaat daarover met de cliënt met zodanige voortvarendheid te overleggen dat de advocaat kan vaststellen over welke informatie hij nog dient te beschikken om de voortgang van de behandeling van het dossier te waarborgen. Dat verweerster zulk overleg op enig moment gedurende de behandeling van de zaak nodig heeft gevonden, is evenwel gesteld noch gebleken. De advocaat draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht. Dit impliceert ook de verplichting de zaak in het belang van de cliënt met de nodige voortvarendheid te behandelen. Zonder nadere toelichting, die verweerster niet heeft gegeven, is daarvan echter niet gebleken. Dat klaagster ermee heeft ingestemd dat de behandeling van haar zaak zou worden opgeschort gedurende verweersters afwezigheid vanwege zwangerschapsverlof is overigens evenmin gebleken. Naar het oordeel van de raad klaagt klaagster terecht over het feit dat de zaak lang stil heeft gelegen. In zoverre is de klacht gegrond. 

5.3    Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij uiteindelijk het dossier heeft gesloten. De raad overweegt dat een advocaat niet gehouden is een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klaagster heeft verweerster op basis van de aan haar ter beschikking gestelde stukken geoordeeld dat er geen juridische mogelijkheden waren om de bewindvoerder met succes aansprakelijk te stellen. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld is over dat negatieve procesadvies, maar daarvan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Indien klaagster zich niet met de aanpak van verweerster kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden. Van het feit dat verweerster klaagsters dossier heeft gesloten, kan verweerster naar het oordeel van de raad kortom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.4    Ten overvloede overweegt de raad dat, nu klaagsters zoon ter zitting van de raad desgevraagd heeft verklaard dat hij ten tijde van de behandeling door verweerster van klaagsters zaak niet de bewindvoerder was van klaagster, het verweerster vrij stond om te bepalen dat zij buiten aanwezigheid van derden met klaagster wilde spreken. Ook op dat punt kan verweerster naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagsters zaak onvoldoende voortvarend te behandelen.  In de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden aan de zijde van verweerster, ziet de raad aanleiding om aan verweerster de maatregel van waarschuwing op te leggen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond voor zover verweerster klaagsters zaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 12 oktober 2020