ECLI:NL:TADRSHE:2020:74 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-598/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:74
Datum uitspraak: 28-09-2020
Datum publicatie: 30-09-2020
Zaaknummer(s): 20-598/DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat in hoedanigheid van deken. Klacht is behandeld conform de dekenale richtlijn. Ten aanzien van een aanwijzingsverzoek zijn aan klager zijn geen andere voorwaarden gesteld dan de in artikel 13 Advocatenwet aan een aanwijzingsverzoek verboden voorwaarden Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 29 september 2020

in de zaak 20-598/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

Klager heeft bij brieven van 13 en 21 augustus 2019 bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. De (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 2 september 2019 de klacht voor onderzoek verwezen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 30 juli 2020 met kenmerk 48/19/125K, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft op 3 september 2018 een klacht over mr. X ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant . Omdat de beklaagde advocaat inmiddels kantoor hield in het arrondissement Midden-Nederland, is de klacht bij brief van 20 september 2018 overgedragen aan verweerder. Verweerder heeft mr. X in de gelegenheid gesteld te reageren op de klacht, waarna nog repliek en dupliek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft per email van 21 januari 2019 klager en mr. X verzocht om met het oog op een met beide partijen te plannen gesprek verhinderdata op te geven. Verweerder heeft klager en mr. X per email van 4 februari 2019 bericht dat de bespreking was verwezen naar een lid van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Op 19 maart 2019 heeft de bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking hebben klager en mr. X een minnelijke regeling getroffen en heeft klager zijn klacht tegen mr. X ingetrokken.

1.2    Klager heeft op 23 december 2018 bij verweerder een verzoek ingediend om aanwijzing van een advocaat op grond van het bepaalde in artikel 13 Advocatewet. Verweerder heeft klager bij brief van 2 januari 2019 geïnformeerd over de aan een aanwijzing verbonden voorwaarden en om nadere informatie verzocht. Klager heeft op 25 januari 2019 een nadere toelichting gegeven op zijn verzoek. Omdat hieruit bleek dat het ging om rechtsbijstand bij een procedure bij de rechtbank Gelderland, heeft verweerder klager op 25 januari 2019 bericht dat de deken van de Orde van Advocaten in Gelderland bevoegd was om zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat in behandeling te nemen. Verweerder heeft het verzoek op 25 januari 2019 overgedragen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. De deken in het arrondissement Gelderland heeft bij brief van 30 januari 2019 de ontvangst van het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat via de deken in het arrondissement Midden-Nederland bevestigd en klager om nadere informatie verzocht.

1.3    Klager heeft op 26 maart 2019 opnieuw een verzoek om aanwijzing advocaat bij verweerder ingediend. Verweerder heeft dit dossier op 15 april 2019 gesloten, omdat de deken van de Orde van Advocaten in Gelderland bevoegd was.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager uitgenodigd voor een gesprek zonder hem ervan op de hoogte te stellen dat dit gesprek in aanwezigheid van mr. X zou plaatsvinden;

b)    Het heeft drie maanden geduurd voordat klager een uitnodiging voor een gesprek ontving;

c)    Verweerder wist tijdens het gesprek op 19 maart 2019 niets van het door klager op grond van artikel 13 Advocatenwet ingediende aanwijzingsverzoek;

d)    Verweerder moest bij de behandeling van zijn aanwijzingsverzoek steeds aan allerlei administratieve voorwaarden voldoen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken van de orde van advocaten op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2    Verweerder heeft de klacht tegen mr. X behandeld volgens de “Leidraad dekenale klachtbehandeling”. De leidraad is een richtlijn over de wijze waarop een klacht dient te worden behandeld. Bij de uitvoering daarvan komt de deken beleidsvrijheid toe. De vraag die ter beoordeling van de voorzitter voorligt is of verweerder zich binnen die beleidsvrijheid tijdens de behandeling van de klacht van klager tegen mr. X zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de Advocatuur is geschaad. Naar het oordeel van de voorzitter is hiervan geen sprake. Verweerder heeft klager en mr. X in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. Verweerder heeft vervolgens per email van 21 januari 2019 bericht voornemens te zijn om een gesprek met beide partijen in te plannen met het verzoek aan beide partijen om verhinderdata op te geven. De stelling van klager dat verweerder hem heeft uitgenodigd zonder hem te berichten dat het gesprek in aanwezigheid van mr. X zou plaatsvinden is, gelet op de inhoud van de email van 21 januari 2019, feitelijk onjuist.

4.3    De raad volgt klager evenmin in zijn verwijt dat hij drie maanden heeft moeten wachten op een uitnodiging voor een gesprek. De raad begrijpt dit onderdeel van de klacht aldus dat klager verweerder verwijt dat hij na zijn verzoek van 23 december 2018 drie maanden heeft moeten wachten op een gesprek. De voorzitter volgt klager hierin niet. Bij verweerder waren twee zaken in behandeling; de klachtzaak tegen mr. X en daarnaast het verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat. De inhoud van de email van verweerder van 21 januari 2019 was duidelijk en kan niet anders worden opgevat dan dat het gesprek betrekking had op de door klager tegen mr. X ingediende klacht. Op het aanwijzingsverzoek heeft verweerder direct na ontvangst van de door klager op verzoek van verweerder verstrekte informatie per email van 25 januari 2019 gereageerd. Verweerder heeft klager bericht dat niet hij maar de deken in het arrondissement Gelderland bevoegd was op het aanwijzingsverzoek te beslissen. Verweerder heeft het verzoek vervolgens doorgestuurd naar de deken in het arrondissement Gelderland, wat ook blijkt uit de bevestigingsmail van die deken van 30 januari 2019. Gelet op al het bovenstaande had voor klager duidelijk moeten zijn dat het gesprek op 19 maart 2019 enkel betrekking had op de klachtzaak tegen mr. X. Het gesprek heeft binnen een aanvaardbare termijn na ontvangst van de dupliek (18 januari 2019) en laatste opgave verhinderdata (1 februari 2019) in die zaak plaatsgevonden.

.

4.4    Aan klager zijn geen andere voorwaarden gesteld dan de in artikel 13 Advocatenwet aan een aanwijzingsverzoek verboden voorwaarden. Bovendien heeft verweerder het verzoek ter behandeling doorverwezen naar de ter zake bevoegde deken, zodat niet valt in te zien welk verwijt hem terzake te maken valt.

4.5    Op grond van het al het bovenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken binnen de hem toekomende beleidsvrijheid heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen  kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29   september 2020.            

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 29 september 2020