ECLI:NL:TADRSHE:2020:71 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-548/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:71
Datum uitspraak: 21-09-2020
Datum publicatie: 25-09-2020
Zaaknummer(s): 19-548/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Te weinig concrete feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder in en buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist was. Voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast en de door de voorzitter gegeven motivering kan de beslissing dragen. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  21 september  2020

in de zaak 19-548/DB/ZWB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 september 2019 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 11 september 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij brief d.d. 8 augustus 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3    Bij beslissing van 10 september 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 10 september 2019 verzonden aan klagers.

1.4    De gemachtigde van klagers heeft bij brief d.d. 1 oktober 2019, die op 10 oktober 2019 per e-mail aan de raad is verzonden, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de klachtzaak op 11 mei 2020. Deze mondelinge behandeling kon vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 geen doorgang vinden. Klagers en verweerder hebben ingestemd met schriftelijke afdoening van de klachtzaak en zijn in dat verband in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke toelichting aan de raad te doen toekomen. Klager en verweerder hebben beiden van deze gelegenheid gebruik gemaakt, waarna de raad hen heeft bericht dat de raad op 21 september 2020 een beslissing zal geven.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van de gemachtigde van klagers, de nagekomen e-mailberichten van de gemachtigde van klagers met bijlage d.d. 22 en 30 oktober 2019 alsook van de nadere schriftelijke toelichting van de gemachtigde van klagers d.d. 4 juni 2020 en de nadere schriftelijke toelichting van de gemachtigde van verweerder d.d. 17 juni 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in en buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist was.

3.2    Toelichting

A. Verweerder en mr. R hebben in een conclusie van antwoord d.d. 31 augustus 2017 onjuistheden verkondigd, te weten:

-    Ten onrechte hebben verweerder en mr. R gesteld dat het verwijderen van alle stacaravans niet vooraf gepland was, maar gaandeweg noodzakelijk bleek om de bedreiging voor de leefbaarheid en het gevaar voor de gezondheid en veiligheid weg te nemen;

-    Ten onrechte hebben verweerder en mr. R gesteld dat leegstaande caravans opnieuw (illegaal) werden bewoond;

-    Ten onrechte hebben verweerder en mr. R voorgehouden dat stacaravans met een getaxeerde waarde van € 1.000,-- zouden worden gesloopt en afgevoerd, dat stacaravans met een waarde van minder dan € 10.000,-- zouden worden opgeslagen op een apart terrein en dat caravans met een waarde van meer dan € 10.000,-- eerst nog op de plaats gelaten zouden worden. Verweerder en mr. R wisten dat nimmer de intentie bestond om de caravans tijdelijk op te slaan;

-    Ten onrechte hebben verweerder en mr. R gesteld dat er geen plan van aanpak was in documentvorm.

B. Verweerder en mr. R hebben in het verweerschrift d.d. 5 juli 2018 eveneens onjuistheden verkondigd, te weten:

-    “de asbest die over het hele campingterrein is uitgereden in de grond, (kinder-)prostitutie in de stacaravans en een ongekend aantal gewelds- en vermogensdelicten per inwoner”. (pag. 3)

-    “Er moest iets worden gedaan. Minister X. ging naar aanleiding daarvan op werkbezoek bij [de camping] en ging zover om het beheer van [klaagster sub 1] te kenschetsen als ‘maffiapraktijken’.” (pag. 27)

-    In onnodig grievende bewoordingen wordt de volledige verantwoordelijkheid voor de gehele situatie bij de camping bij klagers gelegd, terwijl de overheden voor een groot deel verantwoordelijk zijn.

-    “De bestuurders en beheerders van de exploitant en [klaagster sub 2] hebben in het verleden en op 22 juni 2017, duidelijke pogingen ondernomen om de politie en het bevoegde gezag te ondermijnen en de bewoners op te ruien tegen de politie en het bevoegd gezag”. (pag. 14)

-    “Elke stacaravan die het college in het kader van de sluiting leeg maakte, werd vrijwel direct weer opengebroken en opgevuld door ongewenste bewoners. Het een en ander is uitgebreid in het nieuws geweest (zie hieronder). Een deel van de nieuwe bewoners verklaarde zelfs toestemming van de exploitant te hebben en vertelden dat hij hen na de sluiting nog de stacaravan zou hebben verhuurd”. (pag. 17)

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat verweerder in en buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist was en de voorzitter heeft dat oordeel onvoldoende gemotiveerd.

4    BEOORDELING 

4.1    De raad heeft kennis genomen van het dossier en de nagekomen stukken. De raad is van oordeel dat de door de voorzitter in de beslissing d.d. 10 september 2019 geformuleerde klachtomschrijving juist is. De voorzitter heeft voorts bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2    De raad is van oordeel dat klagers, in het licht van het gevoerde verweer, te weinig concrete feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder in en buiten rechte feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist was. Naar het oordeel van de raad kan de door de voorzitter gegeven motivering de beslissing dat de klacht ongegrond is dragen.

4.3    De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2020.

Griffier                                 Voorzitter