ECLI:NL:TADRSHE:2020:67 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-305/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:67
Datum uitspraak: 21-09-2020
Datum publicatie: 23-09-2020
Zaaknummer(s): 20-305/DB/LI/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Advocaat volhardt, ondanks eerdere  uitspraken van de tuchtrechter, waarbij aan die advocaat tuchtrechtelijke maatregelen zijn  opgelegd vanwege zijn opstelling jegens de deken, in zijn weigerachtige houding jegens de deken. Voor zover dit gedrag, zoals namens die advocaat naar voren is gebracht, al gelegen is in zijn gezondheidstoestand (hiervan is geen enkel bewijs aan de raad overgelegd) maakt dit het oordeel van de raad niet anders. Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht dat hij reageert op verzoeken van de deken om informatie en dat hij voor zover hij daartoe op grond van medische redenen niet in staat is, voor adequate vervanging zorgdraagt. Gegrond, schorsing twee weken, kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 21 september 2020

in de zaak 20-305/DB/LI/D

naar aanleiding van de klacht van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 22 april 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement      (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder. Op 23 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20-059 van de deken ontvangen.

1.2    Het bezwaar  is behandeld op de zitting van de raad van 8 juni 2020. Daarbij waren de deken en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft ter zitting de gemachtigde van verweerder een termijn van 14 dagen verleend om alsnog namens verweerder te reageren op het bezwaar van de deken. Na ontvangst van de reactie van de gemachtigde van verweerder is aan de deken een termijn van 14 dagen verleend om op de reactie van de gemachtigde van verweerder te reageren.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier met bijlagen. De raad heeft voorts kennis genomen van de brief van de gemachtigde van verweerder van 19 juni 2020 en de brief van de deken van 3 juli 2020. 

1.5    De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brief van 13 juli 2020 bericht dat de raad op 21 september 2020 uitspraak zal doen

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    De deken heeft op 31 januari 2020 een tegen verweerder ingediende klacht in behandeling genomen. De deken heeft verweerder op 19 februari 2020 gevraagd op de klacht te reageren. De deken heeft verweerder op 12 en 31 maart gerappelleerd. Op 9 april 2020 is verweerder een dekenbezwaar aangezegd en is hem nog een laatste mogelijkheid gegeven om een dekenbezwaar te voorkomen door binnen vijf dagen te reageren. Verweerder heeft niet geregeerd op de verzoeken van de deken om op de klacht  te reageren. 

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft stelselmatig niet gereageerd op verzoeken van de deken en heeft de deken daardoor in diens toezichthoudende taak belemmerd.

3.2    De deken heeft ter toelichting op zijn bezwaar het volgende naar voren gebracht:

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om te reageren op meerdere klachten van een voormalig cliënt.

4.2    De gemachtigde van verweerder heeft, nadat hem ter zitting door de raad een termijn van 14 dagen was verleend om alsnog namens verweerder te reageren op het bezwaar van de deken, bij brief van 19 juni 2020 namens verweerder verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    In de advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Bovendien heeft de wetgever in het tuchtrecht belangijke taken voor de deken weggelegd. Zo heeft de deken de taak om een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht. Hierdoor is het voor de deken van belang om alle feiten en omstandigheden te kennen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend is daarom in het algemeen verplicht de nodige inlichtingen aan de deken te verstrekken. Het was in dat kader dat de deken verweerder vroeg hem te informeren omtrent de bij hem ingediende klacht.

5.2    Vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op de verzoeken van de deken van 19 februari, 12 maart  en 31 maart 2020 om op een tegen hem ingediende klacht te reageren. Verweerder heeft evenmin gereageerd op de bij brief van 9 april 2020 geboden mogelijkheid om binnen vijf dagen te reageren en daarmee een dekenbezwaar te voorkomen

5.3    Door niet te antwoorden op het verzoek van de deken om te reageren op een tegen hem bij de deken ingediende klacht en ook niet te reageren op herhaalde rapellen van de deken belemmerde verweerder de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening. Aldus handelde verweerder niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt zodat het bezwaar gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Het is de taak van een deken om een bij hem ingediende klacht te onderzoeken en waar mogelijk een minnelijke regeling te betrachten. Een correcte behandeling van klachten draagt bij aan het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep. Op grond van het bovenstaande staat vast dat verweerder de deken in voormelde taak heeft belemmerd. Het belemmeren van een deken in een aan hem opgedragen taak is op zichzelf al ernstig en rechtvaardigt een zware maatregel.

6.2    Het gedrag van verweerder waarop het bezwaar van de deken betrekking heeft staat echter niet op zichzelf. Aan verweerder zijn eerder tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd. Bij beslissing van 12 september 2016 heeft de raad vastgesteld dat verweerder gedurende langere tijd en bij herhaling niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens de deken en toezeggingen niet is nagekomen. De raad heeft verweerder bij voormelde beslissing de maatregel van berisping opgelegd. Tegen de beslissing van de raad is geen appel ingesteld.

6.3    De raad heeft voorts bij beslissing van 20 maart 2020 vastgesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de financiële integriteit die van een advocaat mag worden verwacht (artikel 10a Advocatenwet). De raad heeft voorts vastgesteld dat verweerder ook nadat hij door de deken op de onjuistheid van zijn handelen was gewezen zijn tekortkomingen niet heeft gecorrigeerd. De raad heeft in zijn uitspraak van 20 maart 2020, gelet op de eerdere uitspraak van de raad van 12 september 2016, onder meer het volgende overwogen: “Uit het voorgaande komt het beeld naar voren dat verweerder volhardt in zijn eigen normen en zich daarbij weinig gelegen laat liggen aan de aanwijzingen van de deken in diens toezichthoudende functie.”  De raad heeft aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaren opgelegd. De beslissing van de raad van 20 maart 2020 is op 23 maart 2020 per aangetekende mail aan verweerder verstuurd. Op 23 maart 2020 is per email aan verweerder aangekondigd dat een aangetekende email was verzonden en door hem kon worden opgevraagd. Op 28 maart 2020 en op 2 april 2020 zijn per email herinneringen van de aankondiging aan verweerder verstuurd. Verweerder heeft de aangetekende email niet opgehaald. Dat verweerder, zoals de gemachtigde van verweerder in zijn brief van 19 juni 2020 heeft gesteld, pas op 28 mei 2020, nadat de gemachtigde van verweerder de aangetekende mail had opgevraagd en dus nadat de appeltermijn was verstreken, kennis heeft genomen van voormelde beslissing van de raad komt voor risico van verweerder. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij een door de raad van discipline verzonden aangetekende email tijdig opvraagt. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat, hoewel de beslissing van 20 maart 2020 onherroepelijk is, niet gezegd kan worden dat de handelwijze van verweerder blijk geeft van een rode draad in zijn handelen en structureel frustreren van de deken in zijn taak als toezichthouder. Verweerder stelt dat hij van mening is dat aan verzoeken van de deken voldaan moet worden maar dat het hem de laatste maanden te veel was geworden, waardoor hij de zaken niet meer goed overzag. De raad overweegt dat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij in geval van ontstentenis voor adequate vervanging dient te zorgen. Dit geldt ten aanzien van de verplichtingen om de belangen van zijn cliënten te  behartigen, maar ook ten aanzien van zijn verplichting om te voldoen aan verzoeken van de deken. Ook dit staat niet op zichzelf, nu verweerder reeds bij beslissing van de raad van 12 september 2016 is voorgehouden dat hij bij ontstentenis voor adequate vervanging dient zorg te dragen, ook wanneer het om beantwoording van vragen van de deken gaat. Vast staat dat verweerder wederom niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken wat hem tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen.

6.4    Verweerder heeft, ondanks de hiervoor onder 6.3 vermelde overweging in de beslissing van 20 maart 2020 van de raad , op 31 maart 2020 en 9 april 2020 niet gereageerd op de verzoeken van de deken om te reageren op een tegen hem ingediende klacht. De raad rekent verweerder dit onder voormelde omstandigheden ernstig aan. De raad stelt vast dat verweerder, ondanks de uitspraken van de raad van 12 september 2016 en 20 maart 2020, blijft volharden in zijn weigerachtige houding jegens de deken en dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan tuchtrechtelijke uitspraken. Voor zover dit gedrag, zoals in het verweerschrift namens verweerder naar voren is gebracht, al gelegen is in zijn gezondheidstoestand (hiervan is geen enkel bewijs aan de raad overgelegd) maakt dit het oordeel van de raad niet anders. Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht dat hij reageert op verzoeken van de deken om informatie en dat hij voor zover hij daartoe op grond van medische redenen niet in staat is, voor adequate vervanging zorgdraagt.

6.5    De raad ziet in een mogelijke toekomstige beslissing van verweerder om zich –al dan niet tijdelijk- terug te trekken uit de advocatuur, geen aanleiding om de beslissing op het bezwaar van deken aan te houden. Vast staat dat verweerder geruime tijd voor zijn uitval wegens ziekte niet heeft meegewerkt aan de klachtbehandeling door de deken en dat dit gedrag niet op zichzelf staat. De raad zal het verzoek om aanhouding afwijzen. 

6.6    Naar het oordeel van de raad is, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder en de onder 6.3 en 6.4 vermelde omstandigheden, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..

BESLISSING

De raad van discipline:

-    de raad wijst het verzoek van verweerder om de beslissing aan te houden af;

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken op;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans- van Opstal, als griffier, en uitgesproken in het openbaar .op 21 september 2020  

  Griffier                           Voorzitter

Verzonden op: 21 september 2020