ECLI:NL:TADRSHE:2020:66 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-294/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:66
Datum uitspraak: 07-09-2020
Datum publicatie: 23-09-2020
Zaaknummer(s): 20-294/DB/ZWB
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Advocaten hebben in hun hoedanigheid van curatoren in een faillissement een klacht tegen de advocaat van de gefailleerde ingediend.  De stelling van de curatoren dat de onjuiste mededelingen en het voeren van kansloze procedures door de beklaagde advocaat hebben geleid tot nadelige financiële gevolgen hebben gehad voor de schuldeisers in het faillissement van S is door klagers niet met concrete feiten onderbouwd. Dat had wel op hun weg gelegen. De enkele stelling van klagers dat zij (door de procedure in hoger beroep) pas later hebben kunnen ingrijpen, is daartoe onvoldoende. Immers, totdat klagers tot curator in het faillissement van S werden benoemd, moet de bewindvoerder geacht worden te zijn opgekomen voor de belangen van deze schuldeisers. Klagers stellen weliswaar dat hen als curator meer middelen ter beschikking staan dan de bewindvoerder, maar zij hebben ook deze stelling op geen enkele manier nader toegelicht en onderbouwd. Klacht niet-ontvankelijk

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 7 september 2020

in de zaak 20-294/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 augustus 2019 hebben klagers in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van mevrouw S, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 22 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-088 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 juli 2020. Daarbij waren klager sub 1 mede namens klagers sub 2, de gemachtigde van klagers en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.   

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Bij vonnis van 14 juni 2016 is door de rechtbank op verzoek van S de schuldsaneringsregeling ten aanzien van S uitgesproken. De rechter-commissaris heeft in zijn voordracht tot tussentijdse beëindiging van 29 december 2017 geadviseerd de schuldsaneringsregeling van S op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 sub f Faillissementswet te beëindigen. Verweerster heeft zich op 17 januari 2018 gesteld als advocaat van S. De bewindvoerder heeft bij verzoek tot tussentijdse beëindiging van 26 februari 2018 een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank ingediend. De bewindvoerder adviseerde de schuldsaneringsregeling met een faillissement van S te beëindigen. Verweerster heeft S in deze procedure bijgestaan.

2.3    De rechtbank heeft bij vonnis van 19 april 2018 de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd. Omdat er baten waren voor uitdeling verkeerde S naar het oordeel van de rechtbank ingevolge het bepaalde van artikel 350 lid 5 Fw met ingang van de datum dat het vonnis in kracht van gewijsde was gegaan van rechtswege in staat van faillissement. Verweerster heeft op 26 april 2018 namens S tegen voormeld vonnis van de rechtbank hoger beroep bij het gerechtshof ingesteld. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft op 11 juli 2018 plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft bij arrest van 30 augustus 2018 het vonnis van de rechtbank van 19 april 2018 bekrachtigd. Verweerster heeft S in de hoger beroepsprocedure bijgestaan.

2.4    Het gerechtshof heeft voorts onder meer het volgende overwogen:

 “3.2.2. Zoals uit de inhoud van het beroepschrift volgt, en overigens ook door de advocaat van (S) ter gelegenheid van de mondelinge behandeling  in  hoger beroep is erkend, is er geen grief opgeworpen tegen dit oordeel van de rechtbank. Uit het vonnis van de rechtbank volgt dat zij het misbruik van bevoegdheid als zelfstandige beëindigingsgrond aanmerkt. Nu (S) hiertegen geen grief heeft gericht staat het misbruik van bevoegdheid vast. Overigens sluit het hof zich ook inhoudelijk aan bij de overweging van de rechtbank, gegeven de weergave van de eigen uitlatingen van (S). Dit alleen al brengt reeds mee dat het hoger beroep van (S) faalt en het bestreden vonnis bekrachtigd zal worden.

3.3.3.2. (…..)

Namens (S) is hieraan ter zitting in hoger beroep-zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.

(S) woont in Dubai. Zij ontvangt alleen huishoudgeld van omgerekend € 75,- per week van haar echtgenoot. Ze heeft geen vaste lasten, zoals woonlasten. Wie de huur betaalt van de woning waarin (S) en haar kinderen wonen, weet ze niet. Dat (S) gratis mag wonen, mag weliswaar als gift worden beschouwd, maar een gift dat (S) niet in geld ontvangt kan niet naar de boedel worden overgemaakt. De premie ziektekostenverzekering bedraagt $4.000,- op jaarbasis. De jaarnota is onlangs betaald, omdat (S) inmiddels over inkomsten uit arbeid beschikt. De school waar de kinderen naar toe gaan is gratis. (S) heeft geen telefoonkosten, omdat ze geen telefoon heeft. Evenmin heeft zij kosten voor het gebruik van de fax. De Mercedes stond weliswaar op naam van (S), maar de auto staat inmiddels niet meer op haar naam, want deze wordt niet door haar gebruikt. De auto beschikt namelijk niet over de in Dubai vereiste technische specificaties. Er zijn dus geen vaste of variabele lasten voor de Mercedes. Op welke wijze (S) zich vervoert in Dubai en wie de kosten daarvoor voor zijn/haar rekening neemt is niet bekend. Als aan (S) wordt gevraagd welke vaste lasten zij heeft en ze vult niets in op de 285-verklaring, dan zijn er geen vaste lasten, aldus (S).  

3.3.3.4. Het hof overweegt dat (…..) Met de namens (S) ter zitting door haar advocaat zonder onderbouwing gedane beweringen dat (S) geen telefoon heeft, de school van de vier kinderen (ook voor niet-Emirati’s) volledig gratis is evenals het vervoer naar/van school en dat het onbekend is hoe (S) zich in Dubai vervoert en wie daarvoor de kosten draagt, overschrijdt (S) de grens van wat nog geloofwaardig kan zijn.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft tijdens en in aanloop naar de hoger beroepsprocedure namens haar cliënte niet onderbouwde stellingen aangevoerd, waarvan zij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren en informatie achtergehouden;

b)    Verweerster heeft twee kansloze rechtsmiddelen aangewend enkel en alleen om tijd te rekken als gevolg waarvan de gezamenlijke schuldeisers zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT

5.1    Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht moet voorop worden gesteld dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.2    Klagers behartigen in hun hoedanigheid van curatoren de vermogensrechtelijke belangen van de schuldeisers in het faillissement van S.

Klagers stellen dat het door hen in de klacht omschreven handelen van verweerster ertoe heeft geleid, dat de gezamenlijke schuldeisers van S  zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.

5.3   De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat de onjuiste mededelingen en het voeren van een kansloze procedure, indien hiervan zou blijken, nadelige financiële gevolgen hebben gehad voor de schuldeisers in het faillissement van S. De enkele stelling van klagers dat zij (door de procedure in hoger beroep) pas later hebben kunnen ingrijpen, is daartoe onvoldoende. Immers, totdat klagers tot curator in het faillissement van S werden benoemd, moet de bewindvoerder geacht worden te zijn opgekomen voor de belangen van deze schuldeisers. Klagers stellen weliswaar dat hen als curator meer middelen ter beschikking staan dan de bewindvoerder, maar zij hebben deze stelling op geen enkele manier nader toegelicht en onderbouwd. Evenmin maken zij concreet welke financiële gevolgen voor de schuldeisers hieraan verbonden dienen te worden. Dit had gelet op het verweer wel op hun weg gelegen.

5.4    Nu niet gebleken is dat de schuldeisers in het faillissement van S door het handelen van verweerster vermogensrechtelijk nadeel (kunnen) hebben door het gestelde klachtwaardige handelen van verweerster, komt aan klagers geen klachtrecht toe over het handelen van verweerster.

5.5   Op deze grond zijn klagers in hun klacht niet ontvankelijk. De raad komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk;

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar .op 7 september 2020.

Griffier                                       Voorzitter

Verzonden op: 7 september 2020