ECLI:NL:TADRSHE:2020:53 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-018/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:53
Datum uitspraak: 10-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): 20-018/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  De vraag over het wel of niet bestaan van een advocaat-cliënt-relatie tussen de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente X enerzijds en verweerder anderzijds is een kwestie ter zake waarvan klaagster in beginsel geen klachtrecht toekomt nu dit een kwestie is die in eerste instantie enkel verweerder en zijn cliënt aangaat. Dit zou anders kunnen zijn indien verweerder de Commissie bewust onjuist zou hebben geïnformeerd en klaagster daardoor nadeel zou hebben geleden. Hetgeen klaagster hierover heeft aangevoerd is echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat van daadwerkelijk (relevant) nadeel sprake is geweest. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van

in de zaak 20-018/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 april 2019 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 13 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-041 van de deken ontvangen.

1.3    De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 17 januari 2020 een oproep voor een mondelinge behandeling op 20 april 2020 toegezonden. De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 3 april 2020 bericht dat de zitting van de raad op 20 april 2020 wegens de uitbraak van het Covid-19 virus niet op de gebruikelijk wijze kon doorgaan. De griffier heeft partijen bericht dat de raad de mogelijkheid openstelde om de zaak, met een extra schriftelijke ronde, zonder zitting af te doen. Klager en verweerder hebben de raad bericht met een schriftelijke afdoening te kunnen instemmen. De griffier van de raad heeft klager bij brief van 14 april 2020 in de gelegenheid gesteld om zijn klacht uiterlijk binnen 14 dagen schriftelijk nader toe te lichten. Klager heeft bij brief van 28 april 2020 zijn klacht nader toegelicht. De griffier van de raad heeft verweerder bij brief van 4 mei 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen te reageren op de schriftelijke toelichting van klager. Verweerder heeft bij brief van 13 mei 2020 gereageerd op de schriftelijke toelichting van klager.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de schriftelijke toelichtingen van partijen, uit van de volgende feiten.

2.2    Bij besluit van 15 maart 2018 is namens de Burgemeester en het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente X aan klaagster een last onder dwangsom opgelegd om een einde te maken aan het zonder vergunning exploiteren van het autobedrijf van klaagster. Klaagster heeft op 11 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.

2.3    Op 22 mei 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard namens de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders op te treden.

2.4    De Burgemeester heeft het bezwaar bij beslissing van 19 juli 2018 onder verbetering en aanvulling van de motivering ongegrond verklaard. In voormeld besluit staat onder meer het volgende : “Het college en ik hebben in de Procesregeling behandeling bezwaarschriften 2018 vastgelegd dat de Commissie voor de bezwaarschriften bezwaarmakers namens ons hoort. In artikel 15 , tweede lid, van deze Procesregeling is bepaald dat de afdeling –dat is het organisatiedeel waar het primaire besluit is genomen- in de gelegenheid wordt gesteld om tijdens de hoorzitting het bestreden besluit toe te lichten en deel te nemen aan de hoorzitting. De gemachtigde die aanwezig was tijdens de hoorzitting was ingeschakeld door de afdeling Veiligheid & Wijken om deze afdeling te vertegenwoordigen. Ik heb hier navraag naar laten doen en dit werd bevestigd door mevrouw (…..) die ook namens de afdeling aanwezig was tijdens de hoorzitting. Geen rechtsregel verzet zich hiertegen. Ik betreur het dat de gemachtigde stelde mij en het college te vertegenwoordigen. Dit betekent ook dat aan de uitlatingen van de gemachtigde betreffende bekrachtiging van het bestreden besluit geen enkele waarde kan worden toegekend.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft tijdens de hoorzitting op 22 mei 2018 in strijd met de waarheid verklaard namens het College van Burgemeester en Wethouders en de Burgemeester van de gemeente X op te treden en tijdens de hoorzitting namens deze bestuursorganen bekrachtigingen verricht (gedragsregel 1);

b)    Verweerder heeft ondoelmatig gehandeld door zich ten onrechte als gemachtigde van het College van Burgemeester en Wethouders en de Burgemeester te presenteren waardoor klaagster onnodige kosten heeft moeten maken (gedragsregel 6);

c)    Verweerder wist althans had behoren te weten dat hij niet optrad namens de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders (gedragsregel 8);

d)    Verweerder heeft in de voorbereidende fase vragen van de advocaat van klager onbeantwoord gelaten en stukken geheim gehouden (gedragsregel 20).

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie wordt geklaagd, dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten kunnen daarbij een richtlijn vormen, maar de tuchtrechter is daaraan niet gebonden. Overigens kunnen die regels, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    De klacht heeft betrekking op de advocaat van de wederpartij Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3    De raad zal de klacht met inachtneming van bovenvermelde uitgangspunten beoordelen.

Ad onderdelen a) en c)

De raad zal de onderdelen a) en c) gelet op de onderlinge samenhang gezamenlijk beoordelen. Vast staat dat verweerder tijdens de hoorzitting op 22 mei 2018 desgevraagd heeft verklaard namens het College van Burgemeester en Wethouders en de Burgemeester van de gemeente X op te treden en tijdens de hoorzitting namens deze bestuursorganen bekrachtigingen heeft verricht. Klager verwijt verweerder dat hij bewust onjuiste informatie aan de Commissie heeft verschaft terwijl hij wist, althans behoorde te weten dat hij niet optrad namens de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders. Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij van een ambtenaar van de gemeente het verzoek heeft gekregen om namens de gemeente bij de hoorzitting aanwezig te zijn  en dat de opdracht luidde “vertegenwoordiging namens de gemeente (…) in de bezwaarschriftenprocedure”

De klachtonderdelen a) en c) hebben betrekking op de vraag of verweerder, in zijn rol als advocaat van de gemeente X, van de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders de opdracht heeft gekregen beide bestuursorganen te vertegenwoordigen tijdens de hoorzitting op 22 mei 2018 en of hij in dat verband bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. De raad overweegt dat de beantwoording van de vraag over het wel of niet bestaan van een advocaat-cliënt-relatie tussen de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente X enerzijds en verweerder anderzijds een kwestie is ter zake waarvan klaagster in beginsel geen klachtrecht toekomt nu dit een kwestie is die in eerste instantie enkel verweerder en zijn cliënt aangaat. Dit zou anders kunnen zijn indien verweerder de Commissie bewust onjuist zou hebben geïnformeerd en klaagster daardoor nadeel zou hebben geleden. Hetgeen klaagster hierover heeft aangevoerd is echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat van daadwerkelijk (relevant) nadeel sprake is geweest. Daarbij betrekt de raad in het bijzonder dat vast staat dat aan verweerder opdracht is verleend de gemeente tijdens de hoorzitting te vertegenwoordigen zodat in ieder geval van een grondslag voor zijn optreden sprake was. Daarnaast is het gebruikelijk dat met vertegenwoordiging van de gemeente alle bestuursorganen van die gemeente worden bedoeld. Klaarblijkelijk bestond er ook tijdens de hoorzitting onduidelijkheid over de bevoegdheid van de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders tot het nemen van het besluit waartegen het bezwaarschrift was gericht. Dit is ter zitting aan de orde geweest en hierover is in de beslissing op bezwaar  door de Burgemeester duidelijkheid gegeven.

De raad zal de klachtonderdelen a) en c) op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel b)

Klachtonderdeel b) vloeit voort uit de vraag of verweerder bevoegd was op te treden namens de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder tijdens de hoorzitting ondoelmatig heeft gehandeld, waardoor klaagster onnodige kosten heeft moeten maken. Tijdens de hoorzitting is de bevoegdheid van de Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders, gelet op de onduidelijkheid daarover, aan de orde geweest alsmede de vraag namens wie verweerder optrad. De Raad ziet niet in tot welke onnodige kosten dat aan de zijde van klaagster heeft geleid.

Ad onderdeel d)

5.4    Klaagster heeft in haar schriftelijke reactie van 28 april 2020 bericht zich neer te leggen bij de visie van de deken over dit klachtonderdeel. Nu klaagster dit onderdeel van de klacht niet heeft ingetrokken zal de raad dit onderdeel beoordelen. De raad heeft evenals de deken geen aanleiding om aan te nemen dat het standpunt van verweerder dat hij niet betrokken is geweest bij de voorbereiding van de hoorzitting niet juist is. Klaagster heeft geen bewijs overgelegd dat dit anders is. De raad zal klachtonderdeel d) daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart  klachtonderdelen  a) en c) niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdelen b) en d) ongegrond;

Aldus beslist door mr. R. van Leeuwen, voorzitter, mrs. S. Lely en L. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J./M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2020.  

Griffier    Voorzitter