ECLI:NL:TADRSHE:2020:49 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-567/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:49
Datum uitspraak: 03-02-2020
Datum publicatie: 10-07-2020
Zaaknummer(s): 19-567/DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht heeft betrekking op het optreden van advocaat in haar hoedanigheid van assistent vereffenaar. De vereffenaar was een kantoorgenoot. Door de vereffenaar is namens de advocaat onder meer tijd geschreven voor werkzaamheden van de advocaat inzake door klager tegen haar ingediende klachten. De vereffenaar heeft de kantonrechter in een begeleidende brief bij het verzoek om vaststelling salaris gewezen op het feit dat (ook) tijd is geregistreerd in tuchtprocedures tegen de advocaat en dat er een groot aantal klachten (ten minste 10) is ingediend. De kantonrechter heeft hiervan kennis kunnen nemen en vervolgens het loon van de advocaat vastgesteld inclusief die uren die door haar zijn besteed aan tuchtprocedures. Hoewel tijd besteed aan tuchtprocedures geen aan de vereffening bestede tijd betreft en in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt, valt de advocaat gelet op de omstandigheden van het geval tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Tegen de vaststelling van het loon is inmiddels verzet ingesteld. Bij die gelegenheid kunnen de bezwaren van klager worden beoordeeld door een andere kantonrechter. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 

‘s-Hertogenbosch van 3 februari 2020

in de zaak 19-567/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      De raad heeft bij beslissing van 22 november 2019 het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van 30 september 2019 gegrond verklaard, waarmee de beslissing van de voorzitter van 30 september 2019 is vervallen en de behandeling van de klacht is voortgezet. De raad heeft verweerster in deze beslissing voorts in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de in de tweede declaratie in rekening gebrachte uren voor werkzaamheden met betrekking tot tegen verweerster ingediende klachten (en de mogelijke tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan) en klager in de gelegenheid gesteld daarop vervolgens te reageren.

1.2      De kantoorgenoot van verweerster heeft zich hierover bij brief van 29 november 2019, door de raad per email ontvangen op 2 december 2019 en per post op 6 december 2019, (mede) namens verweerster uitgelaten. Klager heeft zich per email van 7 december 2019 met enkele vragen tot de raad gewend en per email van 12 december 2019 tevens inhoudelijk gereageerd op de reactie van verweerster. 

2          BEOORDELING VAN DE KLACHT

Onderdeel 1: werkzaamheden in rekening gebracht die niet bij de nalatenschap in rekening gebracht hadden mogen worden.

2.1     De raad heeft in zijn beslissing van 22 november 2019 vastgesteld dat uit de urenspecificatie van 15 juni 2017 van de vereffenaar betreffende de periode van 19 december 2013–14 juni 2017 volgt dat de vereffenaar kosten heeft gedeclareerd die verband houden met werkzaamheden inzake tegen verweerster (en haar kantoorgenoot) ingediende tuchtrechtelijke klachten en geoordeeld dat het voorgaande, gelet op het uitgangspunt dat de (assistent van de) vereffenaar loon ontvangt voor de door hem/haar aan de vereffening bestede tijd, in beginsel een bijzondere omstandigheid oplevert waardoor een beoordeling door de tuchtrechter op zijn plaats is.

2.2     De kantoorgenoot van verweerster heeft in zijn reactie (mede) namens verweerster, kort gezegd, naar voren gebracht dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat een inhoudelijke beoordeling van de salarisbeschikking door de tuchtrechter hier op zijn plaats zou zijn en dat de met de werkzaamheden gemoeide kosten onderwerp zijn van toetsing door de kantonrechter. Hij heeft zich beperkt tot dit algemene standpunt en heeft nagelaten toe te lichten of te onderbouwen waarom in dit specifieke geval geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Dit had gelet op hetgeen bepaald onder 5.5 van de beslissing van 22 november 2019 wel op zijn weg gelegen. In aanmerking nemende het voorgaande en gelet op het hiervoor onder 2.1. vermelde uitgangspunt, zal de raad het bezwaar van klager tegen het optreden van verweerster in dit verband  beoordelen.

2.3     Ingevolge het bepaalde in de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen kan het loon van een (assistent) vereffenaar alleen worden verzocht op basis van een gespecificeerde registratie van de daadwerkelijk aan de vereffening bestede tijd. De raad stelt vast dat de kantoorgenoot van verweerster uren heeft geregistreerd voor de door verweerster in haar hoedanigheid van assistent-vereffenaar aan tuchtrechtelijke procedures bestede tijd. De kantoorgenoot van verweerster heeft vervolgens aan de kantonrechter verzocht om op basis van zijn urenregistratie het loon van verweerster vast te stellen.

2.4     Gebleken is dat de kantoorgenoot van verweerster in zijn begeleidende brief aan de kantonrechter hem heeft gewezen op het feit dat (ook) tijd is geregistreerd in tuchtprocedures en dat hij hem er bovendien op heeft gewezen dat er een groot aantal klachten (ten minste 10) door klager tegen (de kantoorgenoot van) verweerster is ingediend. De kantonrechter heeft hiervan aldus kennis kunnen nemen en het loon van verweerster vervolgens vastgesteld inclusief die uren die door verweerster zijn besteed aan tuchtprocedures. Hoewel tijd besteed aan tuchtprocedures geen aan de vereffening bestede tijd betreft en in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt, valt verweerster gelet op voormelde omstandigheden tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Tegen de vaststelling van het loon is inmiddels, naar de Raad begrijpt, verzet ingesteld. Bij die gelegenheid kunnen de bezwaren van klager worden beoordeeld door een andere kantonrechter.

2.5     Voor zover de klacht van klager er tevens op ziet dat verweerster geen toestemming had om bij de vereffening te worden betrokken en dat daarom ten onrechte werkzaamheden van haar staan vermeld op de urenspecificatie van de vereffenaar, is de klacht eveneens ongegrond. De Raad verwijst hiertoe naar hetgeen bepaald in de beslissing van 22 november 2019 onder 4.1.   

2.6.    Ten aanzien van de overige door klager over de juistheid en controleerbaarheid van de declaratie naar voren gebrachte bezwaren heeft te gelden dat deze (ook) onderwerp zijn van toetsing door de kantonrechter. Ten aanzien van die bezwaren is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 5.4. van de beslissing van 22 november 2019, zodat voor toetsing van het optreden van verweerster in dit verband in deze tuchtrechtelijke procedure geen ruimte is.

2.7.    De Raad is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat geen sprake is van handelen dat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De raad zal onderdeel 1 van de klacht op grond van het bovenstaande daarom ongegrond verklaren.

Onderdeel 2: optreden als advocaat van de vereffenaar

2.8.   Klachtonderdeel 2 heeft betrekking op het optreden van verweerster als advocaat van de vereffenaar in de door klager jegens de vereffenaar aanhangig gemaakte procedure, die is geëindigd met het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 25 november 2015. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft zich op 13 februari 2019 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat klachtonderdeel 2 op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart onderdeel 1 van de klacht ongegrond;

- verklaart onderdeel 2 van de klacht niet-ontvankelijk

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020.

Griffier                                                                         Voorzitter