ECLI:NL:TADRSHE:2020:35 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-175/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:35
Datum uitspraak: 14-04-2020
Datum publicatie: 01-05-2020
Zaaknummer(s): 20-175/DB/OB
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat in hoedanigheid van curator. Klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op het optreden van de advocaat in 2012. Curator is niet gehouden rekening en verantwoording af te leggen dan wel informatie te verschaffen over de afwikkeling van een faillissement aan derden. Klacht ged. niet-ontvankelijk, ged. kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  14 april 2020

in de zaak 20-175/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 5 maart 2020 met kenmerk 48/19/041K, door de raad ontvangen op 5 maart 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1     In juni 1995 zijn de faillissementen van R BV en R groothandel BV uitgesproken, met benoeming van verweerster tot curator.

1.2     De heer R, voormalig eigenaar van voormelde gefailleerde Bv’s,  heeft in de jaren voorafgaande aan het faillissement privé geld geleend aan de gefailleerde Bv’s.  Op het moment van faillissement had de heer R een concurrente vordering van fl.507.197,00 op de gefailleerde Bv’s. 

1.3     De heer R heeft voor het faillissement van de gefailleerde Bv’s een souvenirwinkel vanuit die Bv’s naar privé overgedaan. De heer R. was voornemens de waarde van de souvenirwinkel te verrekenen met zijn vordering op de failliete Bv’s. Verweerster heeft zich hiertegen verzet en heeft in 1996 een procedure tegen de heer R aanhangig gemaakt. De heer R. is bij vonnis van 10 juni 1999 veroordeeld tot betaling aan de faillissementsboedel van een bedrag van fl. 220.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.  De heer R heeft vervolgens een bedrag van fl. 231.196,54 middels betaling op de faillissementsrekening voldaan.

1.4     De heer R heeft op 21 januari 1999 een overeenkomst van cessie met zijn toenmalige advocaat gesloten. Bij de afwikkeling van de faillissementen is een uitkering aan de concurrente crediteuren gedaan. De uitkering aan de heer R is op grond van voormelde overeenkomst van cessie aan de toenmalige advocaat van de heer R betaald

1.5     Verweerster heeft na afwikkeling van het faillissement rekening en verantwoording afgelegd aan de rechtbank. De rechtbank heeft op 12 december 2012 hiervan proces-verbaal opgemaakt.

1.6     De heer R is op 21 januari 2014 overleden. Klager is erfgenaam van de heer R.

1.7     Verweerster heeft bij brieven van 14 april 2015 en 7 augustus 2017 gereageerd op vragen van klager over de afwikkeling van voormelde faillissementen.

1.8     Op 23 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)            Verweerster heeft de faillissementen van R BV en R Groothandel BV onjuist afgewikkeld met privé geld van de heer R, met mogelijk een dubbele aflossing op conservatoir beslag.  

b)            Verweerster heeft ten onrechte de naam van de boekhouder die in 1999 en 2000 de faillissementsrekening beheerde niet vermeld en klager ten onrechte op afstand gehouden door te volstaan met de beantwoording in haar brief van 7 augustus 2017.

3          VERWEER

3.1     Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4          BEOORDELING

Ad onderdeel a)

4.1     Onderdeel a) van de  klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van voormalig curator in de in 2012 afgewikkelde faillissementen van  R BV en Groothandel R BV . Klager heeft zich op 23 april 2019 met zijn klacht tot de deken gewend.

4.2     Nog daargelaten de vraag of klager een eigen belang heeft bij de klacht over de afwikkeling van het faillissement van voormelde Bv’s door verweerster in haar hoedanigheid van curator geldt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a een (onderdeel van een) klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Nu klachtonderdeel a) betrekking heeft op het handelen van verweerster in haar handigheid van curator in de periode voor 2012 en de klacht pas in 2019 is ingediend zal de voorzitter klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a) niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel b)

4.3     In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de gang van zaken tijdens de afwikkeling van het faillissement waardoor hij geen onderzoek heeft kunnen doen naar een mogelijke dubbele aflossing op conservatoir beslag en de verdwijning van een bedrag van fl.250.000,00.

4.4     Een curator dient over het gevoerde beleid bij de afwikkeling van een faillissement rekening en verantwoording af te leggen. Het is de taak van de rechtbank toezicht te houden op de handelwijze en de rekening en verantwoording van een curator. Een curator is niet gehouden om ten overstaan van een derde rekening en verantwoording af te leggen dan wel vragen te beantwoorden over de afwikkeling van een faillissement. Desalniettemin is verweerster in haar brieven ingegaan op de door klager in 2015 en 2017 aan haar gestelde vragen. Daarom valt niet in te zien welk verwijt verweerster tuchtrechtelijk te maken valt. Dat klager mogelijk niet al zijn vragen beantwoord heeft gekregen en dat hij geen inzage in de faillissementsrekening heeft gekregen mag klager onwelgevallig zijn, maar dat betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.

4.5     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk

klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14  april 2020.

Griffier                                                            Voorzitter