ECLI:NL:TADRSHE:2020:22 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-133 DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2020:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-03-2020 |
Datum publicatie: | 18-03-2020 |
Zaaknummer(s): | 20-133 DB/OB |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Advocaat heeft de belangen van haar cliënt behartigd en belangen van de wederpartij niet nodeloos geschaad. Het achterhouden van inboedelgoederen van de wederpartij tot nakoming van een vordering te bewegen is geen ongeoorloofd drukmiddel. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 maart 2020
in de zaak 20-133/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 20 februari 2020 met kenmerk 48/19/040K, door de raad ontvangen op 21 februari 2020], en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster trad in een procedure met betrekking tot de alimentatie, de woonlasten en de omgangsregeling met de kinderen op als advocaat van de ex-echtgenote van klager.
1.2 Tussen partijen is een regeling getroffen ter zake van de verdeling van de boedel. De cliënte van verweerster heeft een aantal in het kader van die regeling aan klager toebedeelde goederen niet afgegeven aan klager met een beroep op een vordering tot verrekening.
1.3 Op 1 mei 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.4 Op 27 mei 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Na afloop van de zitting heeft een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden in het bijzijn van de advocaat van klager.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft als advocaat van haar cliënte de juridische kantlijnen gecreëerd waardoor de cliënte van verweerster zich vrij heeft gevoeld de aan klager toekomende inboedelgoederen achter te houden. Verweerster moet haar cliënte hierbij juridisch hebben geadviseerd.
b) Verweerster heeft zich tijdens een gesprek op 27 mei 2019 intimiderend jegens klager uitgelaten en hem onder druk gezet zijn klacht tegen haar in te trekken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op de advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter stelt vast dat de standpunten van klager en zijn ex-echtgenote in de onderliggende procedure sterk uiteenliepen. Door de advocaten van beide partijen zijn de standpunten van partijen verwoord. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerster daarbij de grens die haar als advocaat van de wederpartij vrij stond heeft overschreden. De cliënte van verweerster had klaarblijkelijk belang bij het achterhouden van inboedelgoederen als drukmiddel in verband met haar vordering op klager.
4.3 Het staat een advocaat vrij om in overleg met zijn cliënt de aanpak in een zaak te bepalen. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet vaststellen dat de door de cliënte gekozen aanpak van de zaak in overleg met verweerster tot stand is gekomen, zodat de klacht alleen al op grond daarvan ongegrond is. De voorzitter overweegt ten overvloede dat ook indien de door de cliënte van verweerster gekozen aanpak in overleg met verweerster tot stand is gekomen de klacht ongegrond is. Het achterhouden van inboedelgoederen om de wederpartij tot nakoming van een vordering te bewegen is geen ongeoorloofd drukmiddel. Het was de taak van verweerster de belangen van haar cliënte te behartigen. Het kan zo zijn dat de aanpak van de zaak klager niet welgevallig was, maar dat betekent niet verweerster de belangen van klager nodeloos heeft geschaad.
4.4 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op het gesprek na afloop van de zitting tussen partijen op 27 mei 2019. De standpunten van partijen over de inhoud van het gesprek staan lijnrecht tegenover elkaar. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2020
Griffier Voorzitter