ECLI:NL:TADRSHE:2020:122 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-674/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:122
Datum uitspraak: 17-12-2020
Datum publicatie: 13-01-2021
Zaaknummer(s): 20-674/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen voormalig deken is niet ingediend binnen de termijn zoals bepaald in artikel 46g lid 1 sub a en daarom in alle onderdelen niet-ontvankelijk Klacht niet-ontvankelijk

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 17 december 2020

in de zaak 20-674/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 10 december 2019 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant aangewezen voor onderzoek van de klachten van klager tegen verweerder in zijn hoedanigheid van voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant  (hierna: de deken) van  3 september 2020 met kenmerk K19-131, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. De voorzitter heeft ook kennis genomen van de e-mails van klager van 4, 9 en 11 september 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is op 28 april 1978 ingeschreven als advocaat op het tableau. Klager heeft om gezondheidsredenen zijn advocatenpraktijk per 1 augustus 2014 beëindigd en zijn kantoor gesloten. Klager heeft de Nederlandse Orde van Advocaten in kennis gesteld van de sluiting van zijn kantoor en daarbij te kennen gegeven wel als advocaat ingeschreven te willen blijven staan.

1.2    De raad van de orde Midden-Nederland heeft bij brief van 26 augustus 2014  aan klager bericht dat hij niet als advocaat ingeschreven kon blijven omdat een advocaat op grond van artikel 12 Advocatenwet verplicht is kantoor te houden en dat hij diende te voldoen aan de voor advocaten geldende regelgeving waaronder de verplichting om de CCV gegevens aan te leveren. Klager is meermaals geadviseerd zich zelf als advocaat te laten uitschrijven, bij uitblijven waarvan verweerder zich genoodzaakt zou zien om een verzoek ex artikel 8e Advocatenwet tot schrapping bij de raad van discipline in te dienen. In april 2016 is aan klager een concept schrappingsverzoek voorgelegd, waarna op 24 juni 2016 een gesprek tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden.

1.3    Op 1 april 2017 heeft mr. X verweerder opgevolgd als deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. In de vergadering van de raad van de orde van 12 april 2018 is besloten om een verzoek ex artikel 8e Advocatenwet aan de Raad van Discipline voor te leggen wegens het niet duurzaam en stelselmatig uitoefenen van de advocatenpraktijk.

1.4    De opvolgend deken heeft bij brief van 25 oktober 2018 een verzoek ex artikel 8e Advocatenwet  tot schrapping van klager bij de raad van discipline in het ressort Arnhem -Leeuwarden ingediend. De raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 22 juli 2019 klager geschrapt van het tableau. Het Hof van Discipline heeft de beslissing tot schrapping bij beslissing van 20 april 2020 bekrachtigd. Klager is per 24 april 2020 geschrapt van het tableau.

1.5    Op 6 september 2019 heeft klager bij de deken in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft zijn klacht aangevuld op 26 september, 12 en 15 november 2020.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a) verweerder heeft jarenlang bij voortduring gepoogd om klager tot voorwerp van een kafkaëske bejegening te maken teneinde hem met valse, zogenaamd juridische argumenten aan te praten dat hem niets anders restte dan eigener beweging zichzelf van het tableau te laten schrappen;

b) verweerder heeft opzettelijk en doelgericht onjuistheden en onwaarheden over klager gedebiteerd en zich schuldig gemaakt aan stemmingmakerij jegens klager, waarmee verweerder opzettelijk en doelgericht karaktermoord tegen klager heeft gepleegd;

c) verweerder heeft met voorbedachten rade kwaadaardige leugens over klager gedebiteerd, met als doel klager uit de orde van advocaten te stoten;

d) de directeur van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland heeft onder verantwoordelijkheid van verweerder brieven waarin andere eisen werden gesteld aan klager toegezonden, met het kennelijk oogmerk klager te imponeren en intimideren;

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a verklaart de voorzitter van de raad een klacht niet-ontvankelijk indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2    De klachtonderdelen a, b en c van klager over het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland hebben betrekking op de correspondentie van verweerder aan klager in de periode van augustus 2014 tot en met juni 2016 en de inhoud van het gesprek van 24 juni 2016 waarvan een verslag is gemaakt waarnaar klager verwijst. Klager heeft zich voor het eerst op 6 september 2019 met een klacht gewend tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Klager heeft de klacht derhalve niet ingediend binnen drie jaar nadat klager heeft kennisgenomen van het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Dit geldt eveneens voor klachtonderdeel d. Klager verwijst met betrekking tot dit klachtonderdeel immers naar een brief van 15 januari 2016. Dat de raad van discipline bij beslissing van 24 juli 2019 op het door de opvolgend deken ingediend verzoek tot schrapping van klager heeft beslist maakt dit niet anders. Het gaat er om wanneer klager kennis heeft genomen van het handelen van verweerder, waartegen de klacht zich richt. 

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet, daarom in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaren

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, in alle onderdelen niet-ontvankelijk

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.

Griffier         Voorzitter