ECLI:NL:TADRSHE:2020:121 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-786/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:121
Datum uitspraak: 15-12-2020
Datum publicatie: 13-01-2021
Zaaknummer(s): 20-786/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nu niet is gebleken dat klager door de beslaglegging in zijn belangen is of kon worden geschaad kan klager niet als belanghebbende worden gekwalificeerd. Kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 15 december 2020 in de zaak 20-786/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 21 oktober 2020 met kenmerk K20-050, door de raad ontvangen op 21 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder treedt op als advocaat voor mevrouw K, in een geschil tussen mevrouw K en mevrouw JM.

1.2    Op 23 januari 2020 heeft verweerder uit hoofde van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch in opdracht van mevrouw K executoriaal derdenbeslag gelegd op drie paarden. Na het leggen van het beslag heeft de derde-beslagene, mevrouw SM,  in haar derdenverklaring verklaard dat zij haar retentierecht uitoefent op de paarden welke door haar worden gehouden voor de eigenaar, zijnde mevrouw JM.

1.3    Klager heeft bij brief d.d. 10 februari 2020 aan de deurwaarder verzocht om het beslag op het paard Ilonca op te heffen, stellende dat hij eigenaar is van het paard. De deurwaarder heeft het beslag niet opgeheven.

1.4    Bij e-mail d.d. 3 april 2020 heeft mr. G namens klager aan verweerder verzocht om het beslag op te heffen. Verweerder heeft het beslag niet opgeheven.

1.5    Op 5 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. 

1.6    In juni 2020 is het beslag opgeheven.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan alvorens beslag te leggen en heeft geweigerd het beslag op te heffen, ten gevolge waarvan klager genoodzaakt was een gerechtelijke procedure op te starten;

2. Verweerder heeft de stukken, die klager aan hem had toegestuurd, gedeeld met derden en gebruikt in een andere procedure dan waarvoor deze bedoeld waren.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klachtonderdeel 1

Voorop gesteld dient te worden dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door  een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in het eerste onderdeel van de klacht. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.2    Klager heeft desgevraagd aan de deken verklaard “Ik ben een derde partij die met de hele zaak niets van doen heeft maar die geconfronteerd wordt met een beslag.(…) Ik ben totaal geen partij in deze zaak en het verzoek tot opheffing van het beslag is voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor aangegeven.”

Klager heeft gesteld dat hij eigenaar is van het paard Ilonca, maar deze stelling is door verweerder uitdrukkelijk betwist, terwijl klager ook geen enkel bewijs heeft overgelegd van de beweerdelijke eigendom.

4.3    Verweerder heeft in opdracht van zijn cliënte executoriaal beslag gelegd ten laste van de wederpartij van zijn cliënte en daarna, in overleg met de deurwaarder op grond van alle beschikbare feiten, waaronder de door de retentor ingevulde derdenverklaring, besloten om het beslag niet op te heffen. Klager was in de beslagkwestie geen partij en niet is gebleken dat klagers belangen hierdoor zijn of konden worden geschaad.

4.4    Verweerder heeft voorts betwist dat klager een gerechtelijke procedure heeft opgestart of door verweerders cliënte in een gerechtelijke procedure is betrokken en daarvan blijkt ook niet uit de stukken.

4.5    Nu niet is gebleken dat klager door de beslaglegging in zijn belangen is of kon worden geschaad kan klager niet als belanghebbende worden gekwalificeerd. Klachtonderdeel 1 is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

4.6    Klachtonderdeel 2

Naar het oordeel van de voorzitter kan klager wel worden ontvangen in zijn klacht dat verweerder  stukken, die klager aan hem had toegestuurd, heeft gedeeld met derden en gebruikt in een andere procedure dan waarvoor deze bedoeld waren. Verweerder heeft betwist dat hij stukken van klager heeft ontvangen. Verweerder heeft voorts betwist dat hij stukken van klager heeft gedeeld met derden en heeft gebruikt in een andere procedure. Hiervan blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Omdat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt, zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1. klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;

2. klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr.  C.A.M. de Bruijn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020.

Griffier                 Voorzitter