ECLI:NL:TADRSHE:2020:115 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-679/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:115
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 14-12-2020
Zaaknummer(s): 19-679/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat de kwaliteit van verweerders dienstverlening gebrekkig is geweest. Wel heeft verweerder onvoldoende voortvarendheid betracht bij het opstellen en indienen van het klaagschrift ex artikel 12 Sv. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij klager niet heeft bijgestaan in de kwestie van de ontbinding van de VOF en in de kwestie van de gestelde malversatie door de curatoren van zijn zus, nu van een concreet verzoek tot rechtsbijstand in deze zaken niet is gebleken. Klacht deels gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 december 2020

in de zaak 19-679/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 20 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij e-mail aan de raad van 2 oktober 2019 met kenmerk nr. K19-051 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019. Verschenen zijn klager en verweerder vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. A, tegen wie klager eveneens een klacht heeft ingediend, welke klachtzaak eveneens ter zitting van de raad d.d. 25 november 2019 is behandeld.

1.4    Bij beslissing van 27 januari 2020 heeft de raad de zaak terugverwezen naar de deken voor hervatting van het onderzoek naar de klacht.

1.5    Bij e-mail d.d. 3 april 2020 heeft de deken de onderzoeksresultaten aan de raad toegezonden.

1.6    De mondelinge behandeling is hervat op 26 oktober 2020. Verschenen zijn klager en verweerder vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. A. De klachtzaak tegen mr. A  is  eveneens ter zitting van de raad d.d. 26 oktober 2020  behandeld.

1.7    De raad heeft kennis genomen van:

-    de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-    de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 4 oktober 2019;

-    de hierboven genoemde e-mail van de deken en de daaraan gehechte stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in meerdere kwesties: een tuchtrechtelijke procedure, een strafzaak en een klaagschrift ex artikel 12 Sv.

2.3    Verweerder heeft klager bijgestaan in een medisch tuchtrechtelijke procedure tegen arts dr. W. Nadat klagers klacht in eerste instantie ongegrond was verklaard, heeft verweerder op 21 december 2018 namens klager een appelschriftuur ingediend bij het Centraal Tuchtcollege. Bij e-mail d.d. 21 december 2018 heeft klager verweerder bericht: “Uw processtuk tegen de onbekende huisarts [W] is perfect (…)”. Nadien heeft klager de kwestie verder alleen, zonder verweerders bijstand, afgedaan.

2.4    Klager is op 15 december 2017 door de politierechter te Roermond strafrechtelijk veroordeeld. Klager heeft zich vervolgens gewend tot verweerder voor rechtsbijstand. Verweerder heeft tegen het vonnis van de politierechter appel ingesteld. Op 24 oktober 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de politierechter vernietigd. Klager is in appel vrijgesproken van belediging en veroordeeld wegens laster. Verweerder heeft namens klager cassatieberoep ingesteld.  Klager wenste de cassatieprocedure  niet door te zetten, waarna het cassatieberoep is ingetrokken.

2.5    Klager heeft verweerder in juli 2017 de opdracht verstrekt om betreffende feiten die zich volgens klager in het jaar 1989 hebben voorgedaan een klaagschrift ex artikel 12 Sv op te stellen en in te dienen. In dit verband heeft klager op 31 juli 2017 een voorschotnota ten bedrage van € 1.500,-- exclusief BTW voldaan.

2.6    Verweerder heeft het klaagschrift ex artikel 12 Sv ingediend op 7 december 2018.

2.7    Bij e-mail van 24 maart 2018 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij bereid was om met klager te sparren over de belastingkwesties en dat klager zich voor de daadwerkelijke behandeling van die kwesties tot een specialist zou wenden. Klager heeft dit ook gedaan.

2.8    Bij e-mail d.d. 4 februari 2019 heeft verweerder klager bericht dat hij zich, gezien de verwijten die klager verweerder had gemaakt, af vroeg of zijn kantoor nog wel voor klager moest blijven optreden. In deze e-mail heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager wel eens heeft gesproken over de kwestie van de gestelde malversaties door de curatoren van zijn zus, maar dat klager voor de behandeling van die kwestie geen opdracht heeft verstrekt aan verweerder. Daarop heeft klager bij verweerder aangegeven dat hij de interne klachtprocedure van verweerders kantoor wilde volgen. Bij e-mail d.d. 22 februari 2019 heeft verweerder aan klager bericht dat hij vanwege het ontbreken van wederzijds vertrouwen de rechtsbijstand  beëindigde. 

2.9    Verweerders kantoorgenoot mr. A heeft klager bijgestaan in een geschil over het recht van klager om zijn zus te bezoeken. De klacht tegen mr. A heeft hierop betrekking.. Over deze klacht heeft de raad eveneens bij beslissing van vandaag geoordeeld (kenmerk 19-680/DB/LI).

2.10    Bij brief d.d. 20 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. De kwaliteit van verweerders dienstverlening was gebrekkig in de procedure inzake artikel 12 Sv in verband met de gedwongen uithuiszetting in 1989, in de tuchtrechtelijke procedure inzake de arts W en in de strafzaak wegens smaad;

2.  Verweerder heeft geen gevolg gegeven aan de verzoeken van klager hem in de kwestie van de ontbinding van de VOF juridische bijstand te verlenen, maar dit verzoek ook niet dubbelzinnig afgewezen;

3. Verweerder heeft geen gevolg gegeven aan de verzoeken van klager hem in de kwestie van de gestelde malversatie door de curatoren van zijn zus juridische bijstand te verlenen, maar dit verzoek ook niet ondubbelzinnig afgewezen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    Klachtonderdeel 1

    Klager verwijt verweerder een gebrekkige kwaliteit van dienstverlening in de artikel 12 SV-zaak. De raad stelt vast dat verweerder dit dossier in juli 2017 in behandeling heeft genomen en dat verweerder het klaagschrift eerst op 7 december 2018 heeft ingediend. Voor dit tijdsverloop heeft verweerder, ook desgevraagd, geen toereikende uitleg gegeven. Verweerder heeft aangevoerd dat er ‘wat juridische obstakels’ lagen, vele tientallen uren van correspondentie, besprekingen, bezoeken ter plaatse hebben plaats gevonden en uiteindelijk op basis van een aangifte van 15 juli 2018 en de afwijzing daarvan op 25 september 2018 de klacht werd ingediend. Het was volgens verweerder een omvangrijk stuk met bijna 400 pagina’s aan bijlagen.  Weliswaar is gebleken van uitgebreide mailwisseling over -onder meer- deze kwestie, maar ook in de overgelegde stukken heeft de raad  geen aanknopingspunten kunnen vinden die dit tijdsverloop rechtvaardigen. Verweerder heeft enkel een overzicht van de sedert 1 mei 2018 -ruim 32- bestede uren overgelegd. Dat de meeste uren toen al waren gewerkt, maar waren afgeboekt, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Het klaagschrift waarvan de bijlagen niet zijn overgelegd, bestaat uit zeven pagina’s.  De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij het opstellen en indienen van dit stuk. In zoverre is de klacht gegrond.

5.3    De raad is van oordeel dat, bij gebreke van een nadere toelichting door kager, , niet is gebleken dat de inhoud van het klaagschrift getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de raad voor verweerders bijstand in de medische tuchtprocedure en in de strafzaak. Vast staat dat klager en verweerder uitvoerig met elkaar hebben gesproken en gecorrespondeerd en dat de door verweerder ingediende processtukken steeds in concept aan klager zijn voorgelegd. Klager is steeds akkoord gegaan met de indiening van de processtukken. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat de kwaliteit van verweerders rechtsbijstand ondermaats is geweest.

5.4    Klachtonderdelen 2 en 3   

    Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij van klager de opdracht heeft gekregen en aanvaard om hem bij te staan dan wel te adviseren in de kwestie van de ontbinding van de VOF en in de kwestie van de gestelde malversatie door de curatoren van klagers zus. Uit de aan de raad overgelegde stukken is ook niet van een dergelijke opdrachtaanvaarding gebleken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager over diverse zaken, waarin soms ook wel juridische kwesties besloten lagen, met verweerder als klankbord heeft willen sparren, maar van een concreet verzoek tot rechtsbijstand in de in de klachtonderdelen 2 en 3 genoemde zaken is niet gebleken. De klachtonderdelen 2 en 3 zijn derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door onvoldoende voortvarendheid te betrachten bij het opstellen en indienen van het klaagschrift ex artikel 12 Sv. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel 1 gegrond, voor zover verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opstellen en indienen van het klaagschrift ex artikel 12 Sv, en voor het overige ongegrond;

-     verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.A.M. Schutte, leden, , bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier         Voorzitter