ECLI:NL:TADRSHE:2020:114 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-680/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:114
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 14-12-2020
Zaaknummer(s): 19-680/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nu klager zelf heeft besloten om af te zien van het instellen van hoger beroep en verweerder aan klagers besluit gevolg heeft gegeven door geen appel in te stellen, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt van zijn optreden. Dat verweerder het hoger beroep opzettelijk de grond in heeft geboord is naar het oordeel van de raad geenszins gebleken. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 december 2020

in de zaak 19-680/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 20 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij e-mail aan de raad van 2 oktober 2019 met kenmerk nr. K19-053 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019. Verschenen zijn klager en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. H, tegen wie klager eveneens een klacht heeft ingediend, welke klachtzaak eveneens ter zitting van de raad d.d. 25 november 2019 is behandeld.

1.4.    Bij beslissing van 27 januari 2020 heeft de raad terugverwezen naar de deken voor hervatting van het onderzoek naar de klacht.

1.5    Bij e-mail d.d. 3 april 2020 heeft de deken de onderzoeksresultaten aan de raad toegezonden.

1.6    De mondelinge behandeling is hervat op 26 oktober 2020. Verschenen zijn klager en verweerder vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. H.  De klachtzaak tegen mr. H is eveneens ter zitting van de raad d.d. 26 oktober 2020 behandeld.

1.7    De raad heeft kennis genomen van:

-    de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-    de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 4 oktober 2019;

-    de hierboven genoemde e-mail van de deken en de daaraan gehechte stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil over het recht van klager om diens tweelingzus te bezoeken. Verweerders kantoorgenoot mr. H heeft klager bijgestaan in diverse andere kwesties. Over de tegen mr. H ingediende klacht heeft de raad eveneens bij beslissing van vandaag geoordeeld (kenmerk 19-679/DB/LI).

2.3    Klager heeft zich op 6 september 2017 tot verweerders kantoor gewend met het verzoek om rechtsbijstand. Bij beschikking van de kantonrechter d.d. 22 juni 2017 was aan klager slechts een beperkt bezoekrecht toegekend. Klager wenste appel in te stellen tegen deze beschikking.

2.4    Verweerder heeft de opdracht bij brief d.d. 18 september 2017 aan klager bevestigd.

2.5    Verweerder heeft een concept beroepschrift opgesteld en aan klager toegestuurd. Verweerder heeft klager gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken. Vervolgens hebben klager en verweerder het concept op 19 september 2017 op verweerders kantoor besproken. Tijdens deze bespreking is aan de orde geweest dat het aanhangig maken van de appelprocedure niet het geëigende middel was om de door klager gewenste resultaten te bereiken. Klager wenste onder meer zijn andere zus en haar echtgenoot aansprakelijk te stellen voor volgens klager door hen gepleegde malversaties in hun hoedanigheid als bewindvoerder van zijn tweelingzus. Klager heeft daarop aan verweerder medegedeeld dat hij wilde afzien van het instellen van hoger beroep.

2.6    Bij e-mail van 19 september 2017 heeft verweerder aan klager bevestigd dat geen hoger beroep zou worden ingesteld. Bij e-mail d.d. 20 september 2017 heeft klager aan verweerders kantoorgenoot mr. H medegedeeld dat hij tijdens de bespreking met verweerder op 19 september 2017 “er een punt achter heeft gezet”. 

2.7    Bij brief d.d. 20 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft klagers belangen in de appelprocedure inzake de omgangsregeling met zijn zus niet naar behoren behartigd. Verweerder heeft het hoger beroep opzettelijk de grond in geboord.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder, naar aanleiding van de door hem aanvaarde opdracht van klager om hoger beroep in te stellen, een concept beroepsschrift heeft opgesteld en heeft toegezonden aan klager. Tijdens de daarop volgende bespreking van het concept heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij wilde afzien van het instellen van hoger beroep. Verweerder heeft vervolgens schriftelijk aan klager bevestigd dat geen hoger beroep zou worden ingesteld.

5.3    Nu klager zelf heeft besloten om af te zien van het instellen van hoger beroep en verweerder aan klagers besluit gevolg heeft gegeven door geen appel in te stellen, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt van zijn optreden. Dat verweerder het hoger beroep opzettelijk de grond in heeft geboord is naar het oordeel van de raad geenszins gebleken. De raad zal de klacht op grond van het voorgaande ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.A.M. Schutte, leden, , bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.

Griffier    Voorzitter