ECLI:NL:TADRSGR:2020:83 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-606/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:83
Datum uitspraak: 14-04-2020
Datum publicatie: 06-05-2020
Zaaknummer(s): 19-606/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzetgronden slagen niet en er zijn geen nieuwe gezichtspunten. Klager is, ondanks zijn bewindvoering, uiteindelijk niet in zijn (financiële) belangen geschaad. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 april 2020 in de zaak 19-606/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 november 2019 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 13 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 29 augustus 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/55 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 november 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Op 2 december 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 4 december 2019 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 24 februari 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de bij brief van 15 februari 2020 door klager ingediende aanvullende stukken en van de door klager op de zitting overgelegde en voorgedragen pleitnotitie.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden – samengevat en zakelijk weergegeven – in dat de voorzitter in zijn beslissing de feiten niet geheel juist heeft weergegeven en dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze beslissing rust. In dat verband heeft verweerder vooral de kwestie van zijn onderbewindstelling en de griffiekosten van de twee daarmee samenhangende dagvaardingsprocedures aan de orde gesteld en op de zitting herhaald. 

2.2    Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

2.3    De raad zal hierna bij de beoordeling op de verzetgronden ingaan.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3.2    Voor wat betreft de weergave van de feiten komt klager op tegen de feiten zoals die in de voorzittersbeslissing zijn vermeld in 1.1, 1.2 en 1.3. Klager heeft in zijn verzetschrift voorbeelden van feiten genoemd die volgens hem niet geheel juist in de beslissing van de voorzitter zijn vermeld. De raad zal hierop bij de beoordeling ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. In de kern zijn de door de voorzitter vermelde feiten – voor zover relevant voor de te nemen beslissing – niet evident onjuist. Voor wat betreft de onderbewindstelling van klager had het, zoals verweerster ook ter zitting heeft erkend, op de weg van verweerster gelegen om niet af te gaan op de enkele mededeling van klager dat er geen sprake was van bewindvoering, maar om nader onderzoek te doen naar de actuele status van de bewindvoering voordat zij tot dagvaarding van klagers voormalige bewindvoerder overging. Echter, gelet op de niet weersproken toelichting van verweerster dat de twee dagvaardingsprocedures op basis van dezelfde toevoeging van klager zijn gevoerd en dat klager slechts eenmaal een eigen bijdrage heeft moeten betalen, stelt de raad vast dat klager uiteindelijk niet in zijn (financiële) belangen is geschaad zodat de raad het verder bij deze constatering laat. De raad komt dan ook tot de conclusie dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

ESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2020.