ECLI:NL:TADRSGR:2020:48 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-867/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:48
Datum uitspraak: 04-03-2020
Datum publicatie: 27-03-2020
Zaaknummer(s): 19-867/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2020 in de zaak 19-867/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 18 december 2019 met kenmerk R 2019/83 edl/mb, door de raad ontvangen op 19 december 2019, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is van oktober 1998 tot augustus 2007 onder behandeling geweest van Stichting Y. Zij heeft  op voorschrift van haar behandelaars - omstreeks 1998 - ten onrechte medicatie geslikt voor psychische klachten.

1.2    De toenmalig juridisch bijstandsverlener van klaagster heeft Stichting Y. bij brief van 29 november 2012 aansprakelijk gesteld voor de daardoor door klaagster geleden schade. De aansprakelijkheidsverzekeraar van Stichting Y. heeft bij brief van 11 maart 2013 elke aansprakelijkheid afgewezen.

1.3    Klaagster heeft tegen de behandelend psychiater en twee huisartsen klachten ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag. Bij beslissing d.d. 10 november 2015 zijn haar klachten ongegrond verklaard. Klaagster is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. In die procedure werd zij bijgestaan door mr. E. Bij beslissing van 8 december 2016 heeft het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege bekrachtigd.

1.4    Klaagster heeft zich vervolgens tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan bij het verkrijgen van vergoeding van de door haar als gevolg van de onjuiste behandeling geleden schade.

1.5    Verweerder heeft klaagster bij brief van 15 december 2017 uitvoerig inhoudelijk over de zaak en de – geringe - kans van slagen van een procedure geadviseerd.

1.6    Bij brief van 19 december 2017 heeft verweerder (de verzekeraar van) Stichting Y. nogmaals aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden schade, welke door hem in die brief is begroot op EURO 97.000,-.

1.7    De verzekeraar van Stichting Y. heeft aansprakelijkheid wederom afgewezen. Verweerder heeft klaagster vervolgens bij brief van 29 mei 2018 – nogmaals – gewezen op de geringe kans van slagen van een procedure en haar daarin verschillende mogelijkheden geschetst (bodemprocedure, vragen van medisch advies, deelprocedure starten, voorlopig deskundigenbericht vragen en/of een voorlopig getuigenverhoor vragen). Hij heeft een en ander nog eens uitvoerig toegelicht in zijn brief aan klaagster d.d. 7 juni 2018.

1.8    Verweerder heeft namens klaagster Stichting Y. in een bodemprocedure gedagvaard ter verkrijging van boven genoemde schade. Namens Stichting Y. is een conclusie van antwoord ingediend, waarna de rechtbank Rotterdam bij tussenvonnis van 9 januari 2019 een comparitie van partijen heeft gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld van verweerder.

1.9    Op 22 mei 2019 heeft de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen. Daarbij zijn de vorderingen van klaagster afgewezen en is zij veroordeeld in de proceskosten.

1.10    Klaagster heeft zich bij brief van 1 juli 2019 tot de rechtbank Rotterdam gewend. In reactie daarop heeft de griffier haar bericht dat het dossier van de rechtbank (slechts) bestaat uit een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een vonnis.

1.11    Op 19 juli 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet goed heeft bijgestaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een client te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de client daarover. De client dient door de advocaat te worden gewezen op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

4.2    Naar het oordeel van de raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet worden geoordeeld dat verweerder bij de behandeling van de zaak van klaagster heeft gehandeld in strijd met boven genoemde eisen. Hij heeft klaagster uitvoerig over haar procespositie en bijbehorende kansen en risico’s geadviseerd. Op verzoek van klaagster heeft hij vervolgens Stichting Y. gedagvaard, er is inhoudelijk verweer gevoerd en er heeft een comparitie plaatsgevonden. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank geen aanleiding gezien partijen in de gelegenheid te stellen nog te re- en dupliceren. Als gevolg daarvan is verweerder niet in de gelegenheid geweest om – anders dan ter comparitie – namens klaagster op het in de conclusie van antwoord gestelde te reageren. Voor een nadere schriftelijke ronde bestond ook geen noodzaak, nu er geen vordering in reconventie was ingesteld. Het verliezen van een procedure is (altijd) teleurstellend maar betekent nog niet dat het werk van de advocaat niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van

artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2020.