ECLI:NL:TADRSGR:2020:160 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-737/DH/DH 19-738/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:160
Datum uitspraak: 28-09-2020
Datum publicatie: 06-10-2020
Zaaknummer(s):
  • 19-737/DH/DH
  • 19-738/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen verweerder ongegrond, omdat hij als advocaat-stagiair geen inzicht heeft gehad in het giraal verkeer noch kennis droeg van de bankafschriften. Aan verweerder kan dan ook geen verwijt worden gemaakt met betrekking tot de ontvangen betalingen. Klacht tegen verweerster ook ongegrond, omdat verweerster onder de gegeven omstandigheden de betalingen van de vof mocht accepteren, ook na het protest van klager ter zitting.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2020 in de zaken 19-737/DH/DH en 19-738/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    klaagster

2.    klaagster

3.    klager

klagers

gemachtigde

over:

1.    verweerder (19-737/DH/DH)

en

2.    verweerster (19-738/DH/DH)

gemachtigde (voor beide verweerders)

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 juni 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Op 23 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K137 2019 ar/sh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 augustus 2020. Daarbij waren de gemachtigde van klagers, verweerders en hun gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De raad heeft verder kennisgenomen van de op 4 augustus 2020 door de gemachtigde van klager verstrekte machtiging.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster sub 1 vormde samen met R BV een vennootschap onder firma (hierna: vof). Klager sub 3 is bestuurder van klaagster sub 1. Klaagster sub 2 is via een holdingstructuur eveneens belanghebbende.

2.3    Binnen de vof is op enig moment een conflict tussen partijen ontstaan. R BV is in dit conflict bijgestaan door verweerders.

2.4    Verweerders hebben de kosten voor de rechtsbijstand gefactureerd aan R BV. Deze facturen zijn betaald door de vof.

2.5    Door klaagster sub 1 is een kort geding aangespannen. Op 13 februari 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting is aan de orde gekomen dat de facturen van verweerders werden betaald door de vof en dat klaagster sub 1 daartegen bezwaar maakte.

2.6    Ook na de zitting, op 26 februari 2019, is een factuur van verweerders, gericht aan R BV, betaald door de vof.

2.7    In het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2019 staat het volgende:

“4.7. Ook is niet voldoende aannemelijk geworden dat [R BV] zich in strijd met de schriftelijke of mondelinge afspraken te veel geld zou hebben toegeëigend.”

2.8    Op 15 mei 2019 is tussen R BV, mevrouw R, klaagster sub 1 en klager sub 3 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de vof is beëindigd per 1 april 2019.

2.9    De gemachtigde van klagers heeft verweerders op 6 juni 2019 gewezen op het feit dat de kosten van hun rechtsbijstand aan R. BV zijns inziens ten onrechte door de vof – en daarmee deels door klagers - zijn betaald, en aan verweerders verzocht het totaalbedrag van € 33.509,19 vrijwillig terug te betalen. Verweerders zijn hier niet op ingegaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders het volgende.

a)    Verweerders hebben zich voor rechtsbijstand laten betalen door de vof, terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat hun cliënte niet bevoegd was tot het (laten) verrichten van dergelijke betalingen door de vof en de liquiditeit van de vof hierdoor negatief werd beïnvloed.

4    VERWEER

4.1    Verweerders hebben allereerst aangevoerd dat verweerder derdejaars advocaat-stagiaire is, in loondienst van verweerster. Hij heeft in de onderhavige zaak geen declaraties verstuurd. Hij heeft geen inzicht in het giraal verkeer van het kantoor waar hij werkzaam is, noch draagt hij kennis van de bankafschriften. Om die reden dient de klacht jegens verweerder ongegrond te worden verklaard.

4.2    Verweerders hebben voorts gewezen op  het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 maart 2019 (zie hierboven sub 2.7). Daaruit volgt volgens hen, dat hun cliënte geen ongeoorloofde onttrekkingen aan het vermogen van de vof kan worden verweten. Bovendien hebben klagers dit onderwerp niet meer aangekaart tijdens de (daaropvolgende) schikkingsonderhandelingen. Klagers hebben een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin partijen over en weer zijn overeengekomen elkaar finale kwijting te verlenen ten aanzien van alle financiële en overige aspecten uit de samenwerking tussen partijen.

4.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van verweerder

5.1    De raad overweegt dat verweerder als advocaat-stagiair in loondienst is bij verweerster. In dat kader heeft hij, samen met verweerster, bijstand verleend aan R BV. Verweerder heeft echter geen declaraties verstuurd. Gelet op zijn positie als advocaat-stagiair is het aannemelijk dat verweerder geen inzicht had in het giraal verkeer van het kantoor noch kennis droeg van de bankafschriften.

5.2    De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de ontvangen betalingen. De klacht ten aanzien van verweerder wordt daarom ongegrond verklaard.

Ten aanzien van verweerster

5.3    Vaststaat, dat de facturen van verweerster zijn betaald door de vof. Door verweerster is aangevoerd dat - nadat de kwestie van de betaling door de vof tijdens de kort geding procedure op 13 februari 2019 aan de orde was geweest, en zo ter kennis van verweerster was gekomen - zij dit punt heeft aangekaart bij haar cliënte. Volgens mevrouw R was het standaardpraktijk dat de privé-uitgaven van mevrouw R (en voor R BV) door de vof werden voldaan en achteraf werden verrekend met de andere vennoot. R BV had volgens mevrouw R geen eigen bankrekening. 

5.4    Door klager is niet betwist dat R BV geen eigen bankrekening had, noch is betwist dat privé-uitgaven van mevrouw R of R BV door de vof werden voldaan en werden verrekend.

5.5    De raad stelt op basis van het voorgaande – mede gelet op het onderwerp van het kort geding - vast dat tussen R BV en de vof kennelijk een rekening-courant verhouding heeft bestaan, waarbij de door de vof betaalde facturen van verweerster  intern werden verrekend. Onder die omstandigheden mocht verweerster de betalingen van de vof accepteren, ook na het protest van klaagster sub 1 tijdens de zitting op 13 februari 2019. Verweerster kon en mocht afgaan op de mededeling van haar cliënte dat verrekening nog zou volgen, en dat zij wel degelijk gerechtigd was tot betaling via de vof.

5.6    Voor zover klagers stellen dat door mevrouw R meer is betaald dan vanuit de vof is toegestaan, geldt dat hiervan geen verwijt aan verweerster kan worden gemaakt.

5.7    De raad zal, gelet op hetgeen hiervoor overwogen, de klacht ten aanzien van verweerster  ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ten aanzien van verweerder ongegrond (zaak 19-737/DH/DH);

- verklaard de klacht ten aanzien van verweerster ongegrond (zaak 19-738/DH/DH).

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020.