ECLI:NL:TADRSGR:2020:158 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-042/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:158
Datum uitspraak: 28-09-2020
Datum publicatie: 06-10-2020
Zaaknummer(s): 20-042/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Klacht gegrond, zonder maatregel
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing. Verweerster heeft nagelaten om schriftelijk aan klager te bevestigen dat alleen achteraf, in plaats van maandelijks, zou worden gefactureerd. Nadeel voor klager echter nihil geweest. Alle overige klachtonderdelen ongegrond. De raad volstaat met de gegrondverklaring en ziet af van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2020 in de zaak 20-042/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

gemachtigde

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 17 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/02 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 augustus 2020. Daarbij waren klager, verweerster en haar gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld geweest in een onderwijsrechtelijk geschil met zijn hogeschool. Klager werd in dat geschil bijgestaan door verweerster.

2.3    Verweerster heeft eerst, in december 2016 en januari 2017, een bemiddelingspoging gedaan tussen klager en zijn hogeschool. Verweerster en klager zijn overeengekomen dat dit als een adviestraject zou gelden, waarvoor verweerster aan klager de laagste eigen bijdrage die bij rechtsbijstand op basis van een toevoegding verschuldigd zou zijn geweest, in rekening zou brengen.

2.4    De bemiddelingspoging is niet gelukt. Op 2 februari 2017 is een bedrag van € 205,55 (€ 196,- plus € 7,90 kosten aangetekende post) aan klager gefactureerd.

2.5    Verweerster heeft voorts op 2 februari 2017 in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“Ik heb u erop gewezen dat u voor wat betreft de intern en extern te voeren procedures mogelijk in aanmerking komt voor van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand. Ik heb u reeds gemeld dat dergelijke rechtsbijstand niet door mij wordt verleend en dat u zich in dat geval dient te wenden tot een andere advocaat.

U heeft daarvan uitdrukkelijk afgezien en wenst dat ik u in voormelde aangelegenheid blijf bijstaan. Voor alle door mij te verrichten werkzaamheden zal ik u – geheel onverplicht en uitsluitend uit coulance – slechts de helft van het door ons kantoor gehanteerde basis uurtarief, in 2017 € 295,--, vermeerderd met 5% kantooropslag, exclusief 21% BTW in rekening brengen. (…)

Wij spraken af dat ik u voor de werkzaamheden tot het moment dat geprocedeerd wordt bij het College van beroep voor de examens – dus tot en met 25 januari 2017 (…) een all-in bedrag in rekening zal brengen van € 196,-- (laagste tarief eigen bijdrage gefinancierde rechtshulp) vermeerderd met de kosten voor de aangetekende stukken (…)

Met betrekking tot de door mij en/of mijn kantoorgenoten te verrichten werkzaamheden zal ik u na afloop van iedere kalendermaand een nota toezenden, tenzij de hoeveelheid werkzaamheden zodanig is dat met het oog op de omgang der declaraties een tussentijdse facturering wenselijk wordt geacht. (…) Wellicht overbodig wijs ik er op dat ook alle telefonisch overleg zal worden gedeclareerd.”

2.6    Op 22 februari 2017 schrijft verweerster in een brief aan de hogeschool dat de kosten van rechtskundige bijstand tot op dat moment worden begroot op € 9.223,20 (inclusief 5% kantooropslag en inclusief 22% BTW). Verweerster heeft de brief diezelfde dag ook aan klager gestuurd.

2.7    In het pro forma beroepschrift van 21 maart 2017 schrijft verweerster dat de door klager gemaakte kosten voor rechtskundige bijstand tot op dat moment € 14.061,60 (exclusief 21% BTW) bedragen. Verweerster heeft het beroepschrift op 22 maart 2017 aan klager gestuurd.

2.8    Op 26 maart 2017 schrijft klager in een e-mail aan verweerster:

“Ik vind het voorstel maatwerkprogramma prima! (…) Dus ik ben voorstander van jouw programma. Dankjewel en ik zal morgen laten weten welke stagebedrijf en stage opdracht het wordt.”

2.9    Verweerster heeft vervolgens tot en met 30 juni 2017 werkzaamheden (met positief resultaat) verricht voor klager.

2.10    Op 24 augustus 2017 schrijft verweerster in een WhatsAppbericht aan klager:

“Niet te hard juichen want je krijgt de eindafrekening nog van kantoor….”

2.11    Klager heeft daarop diezelfde dag als volgt gereageerd:

“Ooeii dat wordt slikken. Maar we zullen zien. Het is je goed recht [verweerster]. Je hebt veel voor mij betekend!”

2.12    Op 14 november 2018 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager waarin zij schrijft:

“Ik benader je omdat ik de eindfactuur voor mijn werkzaamheden voor jou inzake jouw conflict met de [hogeschool] wil gaan klaarmaken. (…) Ik heb je, als ik mij goed herinner, al redelijk snel na aanvang van mijn werkzaamheden gezegd dat het mij niet zinvol leek om iedere maand een declaratie te sturen. Dit omdat ik bij mijn declaratie onder meer rekening wilde houden met het resultaat van mijn rechtskundige bijstand. (…) Om je een indicatie te geven van mijn werkzaamheden c.q. gewerkte uren en de daaraan gekoppelde prijs zend ik je bijgaand 3 bijlagen.”

2.13    Klager heeft op 18 november 2018 als volgt gereageerd:

“Ondanks de titelnaam “niet schrikken” heb ik je e-mail toch met genoegen gelezen. De periode waarin jij mijn belangen behartigde inzake de conflict met de Hogeschool heb je heel veel werkzaamheden voor mij verricht, waarvoor nogmaals hartelijk dank. (…) De inhoud van de bijlages heb ik dan ook bekeken en ik geloof het wel.

Ik zal het niet ontkennen dat ik niet geschrokken ben bij het lezen van het eindbedrag van de factuur. Ik stel het dan ook op prijs als we volgende week met elkaar telefoneren hierover. Ik ben me ervan bewust dat, het niet gebruikelijk is, maar jij mij toch de nodige ruimte biedt om de eindfactuur te kunnen voldoen.”

2.14    Op 29 november 2018 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager waarin zij schrijft:

Gelet op je huidige liquiditeitspositie zijn we een betalingsregeling overeengekomen. (…) Het door jou verschuldigde bedrag van € 10.164,- zal door jou in 12 aaneengesloten gelijke maandelijkse termijn worden betaald.”

2.15    Op 7 december 2018 heeft klager in een e-mail aan verweerster bevestigd dat hij de declaratie in goede orde heeft ontvangen. Hij schrijft dat zijn broer nog een ander voorstel wil doen. Verder schrijft hij:

“Onverminderd het voorgaande de maandelijkse betalingen zal zoals in de e-mail vermeld is tijdig worden afgelost.”

2.16    Op 16 december 2018 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager waarin zij schrijft:

“Op 14 november jl. heb ik je de overzichten met mijn voor jou gewerkte uren toegezonden (…)

Vervolgens hebben wij op 21 november jl. een telefonisch overleg gehad over de hoogte van de declaratie. Jij vond het bedrag erg hoog (…)

Ik heb je toen gemeld al zwaar gematigd te hebben door 50% van mijn gewone uurtarief te hebben gerekend en daarnaast een groot aantal verrichtingen niet te hebben doorbelast. (…)

Uiteindelijk hebben we afgesproken dat ik dan maar met € 8.000,- (exclusief kantoorkosten en BTW) genoegen zou nemen. NB. Ook nog eens door jou te betalen in maandelijkse termijnen. (…)

Je hebt per e-mail bevestigd daarmee akkoord te gaan. (…)

Er zijn dus 2 opties:

Optie 1: Je bevestigt mij nogmaals dat je de tussen ons al overeengekomen betalingsregeling (…) volledig en tijdig zult nakomen (…) OF

Optie 2: (…) Ik ben bereid om de betalingstermijn met 2 maanden te verlengen, zodat je 14 maanden de tijd krijgt om de € 8.000,- exclusief te betalen (…). Zodoende voldoe je dan gedurende 14 maanden een bedrag van € 726,- per maand.”

2.17    Klager heeft op 17 december 2018 gereageerd en het volgende geschreven:

“Uit diverse persoonlijke gesprekken en telefoongesprekken heb ik je vaak aangegeven dat ik erg tevreden ben met de periode dat jij mijn belangen hebt behartigt. (…)

De mail van 2 februari 2017 heb ik in goede orde ontvangen en destijds gelezen. (…)

Tot slot ga ik akkoord met voorstel optie 2.”

2.18    Verweerster heeft bij e-mail van 20 december 2018 aan klager bevestigd dat een betalingsregeling is overeengekomen en dat klager zal betalen in 14 gelijke aangesloten maandelijkse termijnen van € 726,-.

2.19    Op 17 februari 2019 heeft klager een klacht ingediend bij het advocatenkantoor van verweerster over de hoofdsom van de factuur. Op 14 maart 2019 is namens het advocatenkantoor aan klager bericht dat hij – kort gezegd – ten onrechte klaagt.

2.20    Op 25 april 2019 heeft klager een klacht ingediend bij de deken.

2.21    Op 21 juni 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, zijn broer, verweerster en haar gemachtigde en de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klager verkeerd voorgelicht over zijn mogelijkheden voor rechtsbijstand op basis van een toevoeging.

b)    Klager betwist de modelurenlijst en de gezamenlijke nota. Verweerster heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in het verloop van de kosten, terwijl zij had toegezegd na afloop van elke kalendermaand een nota te zullen sturen. Dit heeft zij nagelaten. Klager is er vanuit gegaan dat de eindfactuur een klein bedrag zou bevatten, omdat verweerster meerdere malen had aangegeven dat het om een vriendendienst zou gaan. Ook heeft klager zelf input en commentaar gegeven op de zaak, waardoor verweerster minder uren hoefde te besteden aan de zaak. Klager vermoedt dat veel gevoerde privé gesprekken ook zijn opgenomen in de modelurenlijst behorende bij de nota. Ook e-mailde verweerster altijd met klager en de hogeschool via haar persoonlijke e-mailadres. Verder heeft verweerster werkzaamheden verricht zonder daartoe van klager de opdracht te hebben gekregen. Klager beklaagt zich over het feit dat de eindnota pas op 14 november 2018 aan hem is verstuurd, terwijl de zaak toen al meer dan anderhalf jaar was afgerond.

c)    Verweerster heeft nooit een opdrachtbevestiging gegeven.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdelen a) en c)

5.2    De raad stelt vast dat verweerster op 2 februari 2017 een e-mail onder andere houdende een opdrachtbevestiging heeft gestuurd aan klager. Deze opdrachtbevestiging is door klager ontvangen. Klagers stelling dat verweerster geen opdrachtbevestiging heeft verstuurd, mist dan ook feitelijke grondslag. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.

5.3    In deze opdrachtbevestiging heeft verweerster klager gewezen op het feit dat hij mogelijk in aanmerking zou komen voor een toevoeging en dat zij niet werkte op toevoegingsbasis, zodat klager zich desgewenst tot een andere advocaat diende te wenden voor bijstand op toevoegingsbasis. Klager heeft echter uitdrukkelijk afgezien van een beroep op gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster heeft in de opdrachtbevestiging aan klager bevestigd dat zij hem op betalende basis zou bijstaan.

5.4    Anders dan klager stelt, is het niet de cliënt die schriftelijk moet afzien van zijn recht op gefinancierde rechtshulp. Uit gedragsregel 18 lid 3 volgt dat de advocaat schriftelijk dient vast te leggen dat de cliënt (mogelijk) in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en er niettemin voor kiest daarvan geen gebruik te maken. Verweerster heeft gehandeld in overeenstemming met voornoemde gedragsregel door in de opdrachtbevestiging van 2 februari 2017 vast te leggen dat klager afzag van gefinancierde rechtsbijstand. Klager heeft deze opdrachtbevestiging nooit bestreden en is ook niet overgestapt naar een andere advocaat.

5.5    Voor zover klager stelt dat door verweerster tegenstrijdig is geadviseerd over het recht op gefinancierde rechtsbijstand geldt dat verweerster met betrekking tot het eerste (advies)traject heeft geschreven dat een toevoeging niet mogelijk was. Voor advieswerkzaamheden worden over het algemeen door de Raad voor Rechtsbijstand geen toevoegingen verstrekt, zoals verweerster heeft uitgelegd. Voor het procederen bij het College van Beroep voor de examens was wel een toevoeging mogelijk, maar daarover heeft verweerster in haar e-mail van 2 februari 2017 gemeld dat zij nooit werkt op basis van toevoeging en dat klager zich in dat geval diende te wenden tot een andere advocaat. Het gaat dus om andere situaties en van tegenstrijdige advisering is geen sprake. Ook klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6    Verweerster heeft in november 2018, meer dan een jaar na afloop van haar werkzaamheden, haar factuur in één keer aan klager verstuurd. Het laat versturen van een factuur verdient geen schoonheidsprijs, maar is, nu overigens niets daartoe door klager is aangevoerd, niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar aan te merken.

5.7    In de opdrachtbevestiging van 2 februari 2017 heeft verweerster aangegeven na afloop van elke maand een factuur te zullen sturen. Dit heeft zij nagelaten. Verweerster stelt dat zij dit naliet om klager ter wille te zijn: op deze manier hield zij de mogelijkheid open om aan het einde van de zaak niet de volledige gewerkte uren aan klager door te berekenen. Verweerster stelt dit tussentijds ook met klager te hebben afgesproken. Zij heeft echter nagelaten deze afspraak schriftelijk te bevestigen, wat haar te verwijten valt gelet op de gedragsregels 16 en 17. Klagers klacht is in zoverre gegrond.

5.8    De raad acht dit verwijt echter minder ernstig, omdat klager zelf tussentijds nooit verzocht heeft om een factuur. Dit wijst er naar het oordeel van de raad op dat klager inderdaad met verweerster had afgesproken dat zij pas na afloop van de zaak een factuur zou sturen. Daarnaast heeft verweerster in haar brief van 22 februari 2017 (zie 2.6) de geschatte kosten van het vervolgtraject genoemd. Klager heeft deze brief ontvangen. In het beroepschrift van 21 maart 2017 (zie 2.7) heeft verweerster aangegeven dat het bedrag aan kosten voor rechtsbijstand inmiddels ruim € 14.000,- bedroeg. Ook van dit beroepschrift heeft klager een kopie ontvangen. Verder blijkt uit WhatsAppberichten van 24 augustus 2017 tussen klager en verweerster dat klager wist dat hij nog een eindafrekening zou krijgen. Ook de broer van klager heeft later aan verweerster gemeld dat de rekening geen probleem zou zijn. Verweerster heeft de rekening uiteindelijk gematigd tot een bedrag van € 8.000,- exclusief BTW en kantoorkosten. Klager dient dan ook een veel lager bedrag te voldoen dan het door verweerster in het beroepschrift van 21 maart 2017 genoemde bedrag. Daarbij heeft klager ingestemd met een betalingsregeling. Hoewel klagers klacht met betrekking tot het niet voldoen aan de informatieplicht gegrond is, is de ernst ervan gelet op al het voorgaande gering.

5.9    Het is de raad daarbij niet gebleken dat verweerster excessief gedeclareerd heeft. Verweerster heeft haar werkzaamheden door middel van een urenspecificatie verantwoord. Het is de raad niet gebleken dat zij uren heeft geschreven voor de input die klager zelf gaf in de zaak. Ook is niet gebleken dat zij uren heeft geschreven voor privé gesprekken die klager met verweerster gevoerd zou hebben. Dat verweerster e-mailde vanaf haar privé e-mailadres, betekent niet dat de inhoud van deze e-mails niet zakelijk was.

5.10    Het is de raad verder niet gebleken dat verweerster voor klager als advocaat optrad in het kader van een vriendendienst. Verweerster heeft, zoals hiervoor besproken, een opdrachtbevestiging gestuurd met prijsafspraken. En klager heeft geweten dat de dienstverlening niet gratis was (“…Ik snap heus wel helaas dat niets gratis is…..”) Ook uit het latere traject blijkt niet dat verweerster klager kosteloos zou bijstaan. Zelfs na ontvangst van de factuur heeft klager niet aan de orde gesteld dat sprake zou zijn geweest van een vriendendienst: hij gaat alleen in onderhandeling over de hoogte van de factuur en de betalingstermijnen.

5.11    Verder is niet gebleken dat verweerster ongevraagd stukken en brieven, zoals het maatwerkprogramma, voor klager opstelde. In zijn e-mail van 26 maart 2017 (zie 2.8) schrijft klager dat hij verweersters voorstel prima vindt en bedankt haar daarvoor.

5.12    De raad acht klachtonderdeel b daarom voor het overige ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft nagelaten om schriftelijk aan klager te bevestigen dat alleen achteraf, in plaats van maandelijks, zou worden gefactureerd. Klager heeft zelf echter nooit verzocht om een factuur en was op basis van een e-mail en een beroepschrift op de hoogte van de te verwachten kosten van rechtsbijstand. Verweerster heeft de rekening bovendien aanzienlijk gematigd. Het nadeel voor klager is dan ook nihil geweest.

6.2    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met voornoemde gegrondverklaring, en de raad ziet dan ook af van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond voor zover dit is gericht op het niet maandelijks factureren en niet schriftelijk vastleggen van de mondelinge afspraak om pas na afloop te factureren;

-    verklaart klachtonderdeel b voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdelen a en c ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020