ECLI:NL:TADRSGR:2020:139 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-491/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:139
Datum uitspraak: 02-09-2020
Datum publicatie: 06-10-2020
Zaaknummer(s): 20-491/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 september 2020 in de zaak 20-491/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 18 juni 2020 met kenmerk R 2020/43 cij/gh, door de raad ontvangen op 19 juni 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 28.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft zich in 2016 gewend tot verweerster met het verzoek hem bij te staan in een procedure tegen klagers bewindvoerder.

1.2    Op 24 juli 2018 en 13 maart 2019 heeft klager klachten ingediend over verweerster.

1.3    Klager heeft de tweede klacht voorgelegd aan de raad van discipline (zaaknummer 19-606/DH/RO). De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline heeft de klacht op 20 november 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Op 14 april 2020 heeft de raad van discipline het verzet van klager ongegrond verklaard.

1.4    Op 17 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft een procedure aanhangig gemaakt waarvan zij wist dat die kansloos was, als gevolg waarvan klager de proceskosten moest betalen.

b)    Verweerster heeft de e-mail van 21 november 2016 voor klager achtergehouden, terwijl die e-mail aantoonde dat verweerster op de hoogte was van het feit dat klager onder bewind stond.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4    BEOORDELING

4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is.

4.2    De klachtonderdelen in de onderhavige zaak kunnen in samenhang worden bezien en behelzen in de kern een klacht over verweersters bijstand aan klager in 2016. Klager heeft hierover al twee keer eerder een klacht ingediend, waarbij over één van de klachten is beslist door de raad van discipline. De klacht van klager kan niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020.