ECLI:NL:TADRARL:2020:99 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-507

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:99
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 15-05-2020
Zaaknummer(s): 19-507
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Door op de zitting bij het hof, tegen de wens van klager en zonder tijdig overleg met klager, niet de videobeelden te tonen en daarvan ook geen melding te maken in zijn pleitnota heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Klacht gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 mei 2020

in de zaak 19-507

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 26 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 766847 (18-0403) HH/sd van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op de zitting door verweerder overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is op de zitting van 31 augustus 2016 door de politierechter veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, wegens mishandeling (artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht), en tot betaling van een schadevergoeding.

2.3    Acht weken na de zitting bij de politierechter heeft klager door een derde observatie videobeelden (hierna ook: de videobeelden) laten maken van het slachtoffer van de mishandeling. Op deze beelden zijn geen tijd en datum vermeld.

2.4    Klager is van het vonnis van de politierechter in hoger beroep gegaan. Verweerder heeft klager in het hoger beroep bijgestaan, na de zaak te hebben overgenomen van mr. M.

2.5    Op 1 november 2018 hebben klager en verweerder een telefoongesprek gevoerd over onder meer de videobeelden. Dit telefoongesprek is door de telefoon van klager opgenomen. Tijdens het telefoongesprek is onder meer het volgende gezegd:

- Verweerder tijdens minuut 17:45:

“Met zo een filmpje moeten wij zo een hof gaan overtuigen, ja jongens, dit is 100% zeker de aangever, dit is twee maanden na hetgeen gebeurd is en opeens heeft hij geen stok meer zus en zo… Ik snap het heel goed, het kan ook zeer zeker gezegd worden. Maar we moeten het hof niet gaan vervelen, ik vind het geen rand/ramp…informatie. Waar het hof morgen dingen over wil horen is wat er daar op de plek gebeurd is en hoe u zich dat moment voelde.”

- Klager tijdens minuut 18:30:

“Ja klopt maar ik denk dat het wel belangrijk is…”

- Verweerder tijdens minuut 18:35:

“Ik ga dat melden het staat ook gewoon in de pleitnota, (…), zeg maar met het letsel van cliënt daar wordt ook melding bij gemaakt van nou ja en er is in de pleitnota is er gewoon opgenomen dat aangever weer vrolijk zonder stok door de straat kan lopen en mocht u deze willen zien dan hebben wij die hier bij ons.”

2.6    Op 2 november 2018 is het hoger beroep bij het hof behandeld. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. In deze pleitnota heeft verweerder geen melding gemaakt van de videobeelden en hij heeft deze beelden ook niet aan het hof getoond.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij op de zitting van zijn strafzaak in hoger beroep geen videobeelden (van het vermeende slachtoffer) heeft laten zien en ook niet aan de rechters heeft gemeld dat videobeelden aanwezig zijn die van belang zouden kunnen zijn voor zijn strafzaak, terwijl verweerder hem heeft beloofd om die videobeelden wel op de zitting te tonen.

3.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen van klager.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en in dat verband betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over het handelen van de voormalige advocaat van klager.

5.2    De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Uit de schriftelijke weergave van de geluidsopname van het door verweerder niet betwiste telefoongesprek met klager op 1 november 2018 blijkt dat verweerder tegen klager heeft gezegd dat hij de videobeelden in zijn pleitnota zal vermelden. Uiteindelijk heeft verweerder, volgens zijn verklaring ter zitting, op de dag van het hoger beroep besloten om de passages over de videobeelden uit zijn pleitnota te verwijderen. Verweerder heeft dit niet eerst met klager overlegd, terwijl hij wist dat klager de videobeelden voor zijn zaak belangrijk vond. In plaats daarvan heeft verweerder klager pas kort voor aanvang van de zitting verteld dat hij de videobeelden niet zou gaan gebruiken en daarvan ook geen melding zou maken in zijn pleitnota. Deze handelwijze van verweerder is naar zijn cliënt toe niet zorgvuldig, wat er ook zij van de inhoudelijke afweging om de beelden niet te gebruiken. Klager werd door verweerder voor een voldongen feit gesteld en had geen tijd en mogelijkheid meer om een andere advocaat in te schakelen. Daarbij betrekt de raad dat verweerder zijn plan van aanpak ten aanzien van klagers hoger beroep niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd – een opdrachtbevestiging met analyse ontbreekt volledig – en dat hij ook de inhoud van het met klager gevoerde telefoongesprek niet schriftelijk aan klager heeft teruggekoppeld. Verweerder is weliswaar dominus litis en heeft dus de leiding in de aanpak van de zaak, maar hij is ook opdrachtnemer. Dit laatste betekent dat verweerder moet handelen conform de wens van zijn cliënt en dat hij zich, als hij het daar niet mee eens is en er met zijn cliënt niet uitkomt, uit de zaak moet terugtrekken. Door de videobeelden, zonder tijdig overleg met klager, niet te gebruiken en niet te vermelden in zijn pleitnota heeft verweerder gehandeld tegen de wens van klager. Bovendien leidt de raad uit de ter zitting afgelegde verklaringen af dat de videobeelden voor klager des te belangrijker waren, omdat andere aspecten van de zaak, zoals de reden voor het ontslag van het slachtoffer, niet door verweerder waren opgepakt. De raad heeft op basis van het klachtdossier de indruk dat klagers opmerkingen hierover juist zijn. Hoewel deze aspecten geen onderdeel uitmaken van de klacht wordt hiermee wel de achtergrond geschetst van het belang van de videobeelden voor klager. Omdat verweerder gelet op dit alles klachtwaardig heeft gehandeld, is de klacht gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Door op de zitting bij het hof, tegen de wens van klager en zonder tijdig overleg met klager, niet de videobeelden te tonen en daarvan ook geen melding te maken in zijn pleitnota heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is beperkter geformuleerd dan op basis van het klachtdossier mogelijk lijkt te zijn geweest. Gelet op alle omstandigheden acht de raad oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de raad meegewogen dat er geen eerdere maatregelen aan verweerder zijn opgelegd.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- in verband met de forfaitaire reiskosten van klager

b)    € 750,- in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de forfaitaire reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.W.J. Okkerse, S.J. de Vries en E.M.G. Pouls, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

Griffier   

                                                                        Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. A.E. van Oost

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 4 mei 2020