ECLI:NL:TADRARL:2020:98 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-455

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:98
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 15-05-2020
Zaaknummer(s): 19-455
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de conclusie van antwoord in het incident en in de conclusie van antwoord in reconventie informatie over de mediation op te nemen en e-mails van de mediator over te leggen. Het is ook tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder zijn conclusie van antwoord in reconventie met producties naar mr. C. heeft gestuurd, terwijl hij wist dat klager in de dagvaardingsprocedure niet door mr. C. werd bijgestaan. Klacht gegrond. Waarschuwing en veroordeling in de proceskosten.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 mei 2020

in de zaak 19-455

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 juli 2019 met kenmerk Z 748636/MV/sd, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de daarbij gevoegde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de ter zitting door klager overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager en zijn ex-echtgenote (hierna gezamenlijk ook: partijen) hebben op 14 juli 2016 onder leiding van mediator H. een mediationovereenkomst gesloten. In artikel 4 van deze overeenkomst is een verplichting tot geheimhouding opgenomen die in artikel 7 van het mediationreglement nader is uitgewerkt. Op grond van die geheimhouding doen  partijen aan derden, onder wie begrepen rechters, geen mededelingen over onder meer het verloop van de mediation en verbinden partijen zich om geen stukken aan derden, onder wie begrepen rechters, bekend te maken, te citeren, aan te halen of zich daarop anderszins te beroepen.

2.3    Sinds medio 2018 zijn partijen verwikkeld in twee rechtszaken; een dagvaardingszaak en een familierechtzaak. In de dagvaardingszaak procedeert klager in persoon. In de familierechtzaak wordt klager bijgestaan door mr. C. Verweerder treedt in beide zaken op als advocaat van klagers ex-echtgenote.

2.4    Op de rolzitting van 6 juni 2018 heeft verweerder in de dagvaardingszaak namens zijn cliënte een conclusie van antwoord in het incident bij de rechtbank genomen. In deze conclusie heeft verweerder in alinea 10 verwezen naar en geciteerd uit een e-mail van mediator H. van 10 november 2016 aan partijen. In alinea 11 heeft verweerder verwezen naar een e-mail van mediator H. van 1 februari 2017 aan partijen. In de e-mails van mediator H. is onderaan onder meer vermeld ‘MfN registermediator’.

2.5    In de dagvaardingszaak heeft verweerder bij e-mail van 4 december 2018 onder meer het volgende aan mr. C. bericht:

“Geachte collega,

Volledigheidshalve, nu mij bekend is dat u de heer [geanonimiseerd door de raad] in de familiekwestie bij de rechtbank Gelderland locatie Arnhem bijstaat, zend ik u een afschrift van mijn schrijven aan hem bevattende de conclusie van antwoord in reconventie zoals aanhangig bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, sector kanton. In die procedure procedeert hij voor zover mij bekend in persoon. Ik zal deze conclusie tevens aan hem per post en per e-mail verzenden. Ik verzoek u zo nodig voor doorzending zorg te dragen.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de conclusie van antwoord in reconventie inclusief producties met privacygevoelige informatie over klager naar mr. C. gestuurd, terwijl verweerder weet dat klager in de dagvaardingszaak niet door mr. C. wordt vertegenwoordigd, en heeft op die manier druk op klager uitgeoefend;

b)    Verweerder heeft in strijd met de geheimhouding delen van de mediation opgenomen in de conclusie van antwoord in het incident en in de conclusie van antwoord in reconventie.

3.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen van klager.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en in dat verband betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij. Verweerder geniet als advocaat van klagers wederpartij een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat in het algemeen niet behoeft af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klachtonderdelen met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a) gaat erover dat verweerder de conclusie van antwoord in reconventie inclusief producties met privacygevoelige informatie over klager naar mr. C. heeft gestuurd, terwijl verweerder weet dat klager in de dagvaardingszaak niet door mr. C. wordt vertegenwoordigd, waardoor verweerder druk op klager heeft uitgeoefend.

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van zijn cliënte heeft overschreden door zijn conclusie van antwoord in reconventie met producties naar mr. C. te sturen. Uit verweerders e-mail aan mr. C van             4 december 2018 (zie 2.5) blijkt dat verweerder wist dat klager in de dagvaardingszaak niet werd bijgestaan door mr. C. Verweerder heeft dit ter zitting nog eens bevestigd. Verweerder had zijn conclusie dan ook niet naar mr. C. mogen sturen. Door dit toch te doen, heeft verweerder niet gehandeld zoals dat een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Het feit dat mr. C. klager wel in de familiezaak bijstaat, maakt dit niet anders. Dat klager niet door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad, zoals verweerder heeft benadrukt, is in dit kader niet relevant. Hoewel het de raad niet is gebleken dat verweerder door zijn handelen oneigenlijke druk op klager heeft uitgeoefend, maakt dit het oordeel ook niet anders en doet dit niet af aan de klachtwaardigheid van zijn handelen. Vanwege het klachtwaardige gedrag van verweerder is klachtonderdeel a) gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    Klachtonderdeel b) gaat erover dat verweerder in strijd met de geheimhouding delen van de mediation heeft opgenomen in de conclusie van antwoord in het incident en in de conclusie van antwoord in reconventie.

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van zijn cliënte heeft overschreden door in de conclusie van antwoord in het incident en in de conclusie van antwoord in reconventie informatie over de mediation op te nemen en e-mails van mediator H. over te leggen. Uit de ondertekening van de e-mails van mediator H. had het verweerder duidelijk moeten zijn dat tussen partijen sprake was van een mediationtraject. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om op grond van deze informatie na te gaan of er een mediationovereenkomst was en zo ja of daarin een geheimhoudingsclausule was opgenomen. Door dit na te laten en toch informatie uit de mediation in zijn conclusies op te nemen en de e-mails van mediator H. daarbij over te leggen, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat klager, zoals verweerder heeft aangevoerd, ook in zijn processtukken informatie over de mediation heeft vermeld en dat verweerder zich daarom vrij voelde dit ook te doen in het belang van zijn cliënte, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder is, anders dan klager, gebonden aan de gedragsregels die voor advocaten gelden, waardoor de norm voor verweerder hoger ligt, juist omdat uit e-mails van een mediator wordt geciteerd. Bovendien is de informatie die verweerder over de mediation in zijn conclusies heeft opgenomen van een andere orde dan de informatie die klager in zijn processtukken heeft gedeeld; verweerder heeft verteld wat er tussen partijen is afgesproken over de inboedel en de echtelijke woning, terwijl klager zich heeft beperkt tot een korte vermelding van het verloop van de mediation zonder daarbij in te gaan op de gemaakte afspraken. Er was dan ook geen noodzaak voor verweerder om daarop, in het belang van zijn cliënte, in zijn conclusies te reageren zoals hij heeft gedaan. Omdat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld, is klachtonderdeel b) gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Gelet op alle omstandigheden en het feit dat geen eerdere maatregelen aan verweerder opgelegd zijn, acht de raad oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,- in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,- in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,- in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond; 

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de forfaitaire reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.W.J. Okkerse, P.Th. Mantel en E.M.G. Pouls, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. A.E. van Oost

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn (griffier)