ECLI:NL:TADRARL:2020:96 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-461

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:96
Datum uitspraak: 14-04-2020
Datum publicatie: 15-05-2020
Zaaknummer(s): 19-461
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreft uitlatingen van de advocaat van de wederpartij van klager, gedaan in een schriftelijk pleidooi in een procedure betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. Klager stelt dat die uitlatingen onnodig grievend zijn. De raad is van oordeel dat daarvan geen sprake is omdat verweerster het standpunt van haar cliënte heeft verwoord en in de geschetste omstandigheden mocht afgaan op de feiten die haar cliënte haar meedeelde. Dat zijn geen objectieve feiten maar betreffen de subjectieve ervaringen van de cliënte van verweerster. De klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 april 2020

in de zaak 19-461

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 november 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 juli 2019 met kenmerk K18/153, door de raad ontvangen op 12 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2020 in aanwezigheid van klager, diens gemachtigde en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn na het maken van huwelijkse voorwaarden op 24 juli 1992 met elkaar gehuwd. Op 5 februari 2013 heeft de vrouw, via verweerster, een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De echtscheidingsbeschikking van 6 november 2013 is vervolgens op 9 januari 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.3    Op 15 april 2014 heeft de vrouw klager gedagvaard tot - kort samengevat - afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Bij vonnis van 2 september 2015 is hierover beslist.  Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In deze procedure werd de vrouw wederom bijgestaan door verweerster.

2.4    In de procedure in hoger beroep heeft verweerster op 22 december 2016 een schriftelijke pleitnotitie ingediend ten behoeve van de rolzitting van 27 december 2016. In dat schriftelijke pleidooi schrijft verweerster onder meer :

“14. (…) De man zou zich ook kunnen realiseren dat een minnelijke oplossing bij verre te prefereren is, doch de vrouw weet dat de man daar niet voor kiest, omdat hij nu eenmaal met iedereen liever ruzie maakt dan op beschaafde wijze een conflict oplost.”

Tweede termijn

15. (…) De maat is nu vol. De vrouw zal nu vermelden wie en wat de man werkelijk is. De vrouw is 21 jaar getrouwd geweest met de man, die pas in 2012 toegaf dat hij homoseksueel is. Een man die telkens financiële verplichtingen aanging die zij zich niet samen konden veroorloven. Een man die voor de buitenwereld een aardige, charmante man is. Voor het gezin was de man evenwel een tiran. Zowel de vrouw als de kinderen waren bang. Dit blijkt ook wel uit het feit dat de jongste dochter van partijen niets meer met de man te maken wil hebben en toen ze eenmaal 18 jaar oud was aangifte heeft gedaan van mishandeling door haar vader. Deze - naar eigen beweren - liefhebbende vader heeft jarenlang zijn gezin getiranniseerd en fysiek en mentaal mishandeld. Hij heeft nota bene zijn eigen dochter gevraagd draagmoeder te worden voor een van zijn homoseksuele vrienden. De vrouw weet als geen ander hoe de man manipuleert en chanteert. Altijd weer was er ’s avonds de man die alles kapot gooide en zei: als je dit niet doet dan zet ik nu een van de kinderen de deur uit. Hij zorgde ervoor dat de vrouw niet meer durfde te slapen. Hij zei altijd: wacht maar tot je slaapt, dan steek ik alles in brand en ben ik mooi van jullie af. De vrouw is uiteindelijk na jarenlange terreur gevlucht, omdat zij zeker wist dat zij het anders niet zou overleven. De vrouw wil nu een nieuw leven, een eigen plek en dat kan niet als zij telkens met de man en zijn vrienden geconfronteerd wordt of haar leven lang in een onverdeelde boedel moet blijven. De vrouw kan dan alleen, zoals nu, een kamer bewonen.

(…)

23. Nogmaals zij herhaald: de vrouw heeft niets uit de woning meegenomen. De man heeft nooit ook maar iets te maken gehad met het vervaardigen van de schilderijen. Hierop maakte de vrouw slechts één uitzondering. Wanneer hij weer geld nodig had om aan zijn geheime geneugten te voldoen moest de vrouw snel een schilderij maken op dat er weer wat geld was. Dat was de enige bijdrage aan het vervaardigen van de schilderijen. De man kan mooi praten maar niet schilderen.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

zij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door zich in haar schriftelijke pleidooi onnodig grievend uit te laten over klager.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft gesteld dat zij als advocaat van de wederpartij van klager optrad en dat het haar in die hoedanigheid in beginsel vrij stond om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goed dunkt. Verweerster stel dat zij niet te ver is gegaan en dat haar juist in het kader van een pleidooi meer vrijheden toekomen. Daarnaast was de seksuele relatie van klager wel degelijk van belang in de procedure omdat hij een relatie had met de twee mannen die een rol spelen in de financiële afwikkeling van de echtscheiding.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft ter adstructie van zijn klacht aangevoerd dat verweerster een negatief beeld van hem naar voren heeft gebracht in de pleitnota door een aantal aperte leugens op te sommen, zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend. Verweerster heeft daarmee de belangen van klager nodeloos geschaad. Bovendien kon klager in dat stadium niet meer reageren op de beweringen omdat die in tweede termijn zijn gebezigd. Verweerster stelt daarentegen dat zij binnen de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid is gebleven.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3    In de litigieuze passages worden beschuldigingen (onder 2.4 weergegeven) geuit over het gedrag van klager (onder meer tiranniek gedrag, terreur en fysieke en mentale mishandeling richting de vrouw en kinderen) en de beschuldiging dat de vrouw geld moest verdienen zodat klager aan zijn seksuele geneugten kon voldoen. De vraag is of deze uitlatingen onnodig grievend zijn jegens klager, omdat het, zoals klager stelt, leugens zijn.

5.4    In de gewraakte passages van haar pleitnota heeft verweerster, naar het oordeel van de raad, het standpunt van haar cliënte verwoord. Kennelijk heeft haar cliënte de houding van klager tijdens het huwelijk als bedreigend en beangstigend ervaren en zich onder druk gezet gevoeld. De beschuldigingen zijn subjectieve ervaringen van verweersters cliënte en geen objectieve feiten, die verweerster in de procedure naar voren heeft gebracht. Hoewel dergelijke beschuldigingen onaangenaam overkomen en door klager als onterecht worden beschouwd, mocht verweerster deze, als advocaat van haar cliënte, naar voren brengen en hoefde geen nader onderzoek te doen naar het waarheidsgehalte. Dat is immers slechts in uitzonderingsgevallen noodzakelijk en daarvan is in deze zaak niet gebleken. Bovendien heeft verweerster aangevoerd dat zij de betreffende passages heeft opgenomen om het standpunt van haar cliënte nader te onderbouwen. Dat is een redelijk doel, ook in een boedelscheidingsprocedure.

5.5    De raad merkt bij dit alles op dat het de voorkeur had verdiend als verweerster minder scherpe bewoordingen had gebruikt ter voorkoming van extra spanningen, maar dat betekent niet dat zij de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij van klager toekomende vrijheid, heeft overschreden. Het feit dat klager niet meer heeft kunnen reageren op de beschuldigingen maakt dit oordeel niet anders.

5.6    De klacht is dan ook ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. H.H. Tan, K.F. Leenhouts, M. Tijseling, A.C.H. Jansen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 14 april 2020