ECLI:NL:TADRARL:2020:86 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-277

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:86
Datum uitspraak: 16-03-2020
Datum publicatie: 11-05-2020
Zaaknummer(s): 19-277
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Het heeft dermate lang geduurd voordat verweerder de afgesproken inventarisatie heeft uitgevoerd dat dit hem tuchtrechtelijk te verwijten valt. Voor klager heeft bijna een jaar onduidelijkheid bestaan over zijn situatie en dat klemt temeer daar het een kwetsbare cliënt betreft. Klacht is in zoverre gegrond. Waarschuwing.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 maart 2020

in de zaak 19-277

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 mei 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 mei 2019 met kenmerk K 18/69, door de raad ontvangen op 1 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2020 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mevrouw [H], en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft eind september 2017 verweerder verzocht om hem rechtsbijstand te verlenen, omdat hij meende dat hij was opgelicht door zijn voormalig bewindvoerder en zijn mentor voor een bedrag van twee miljoen euro. Verweerder heeft met klager afgesproken dat hij eerst met de broer van klager, de heer [S], zou spreken omdat deze getuige zou zijn geweest van deze oplichting. Verweerder heeft klager geen opdrachtbevestiging verstuurd.

2.3    Op 2 mei 2018 heeft klager een klacht ingediend bij de deken omdat hij nog niets had vernomen van verweerder en verweerder ook niet had gereageerd op terugbelverzoeken van klager.

2.4    Verweerder heeft in reactie op de klacht in zijn brief aan de deken van 25 juni 2018 toegegeven dat hij te lang heeft gewacht met inventariseren of klager een zaak had. Verweerder heeft voorgesteld dat hij de zaak voortvarender zou oppakken en op korte termijn een afspraak zou maken met de broer van klager.

Klager heeft op 4 juli 2018 laten weten dat hij akkoord is met dit voorstel van verweerder.

2.5    Klager heeft op 28 augustus 2018 aan de deken laten weten dat hij de klacht tegen verweerder wenst te handhaven, aangezien hij nog steeds niets van verweerder had vernomen.

2.6    Bij brief van 27 september 2018 heeft verweerder het volgende aan klager bericht:

“In vervolg op mijn brief van 28 augustus jl. en het telefoongesprek met u op 30 augustus 2018 had ik inmiddels uitvoerig telefonisch contact met uw bewindvoerder, mevrouw [G].

Zij deelde mij uitdrukkelijk mede dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de rekening en verantwoording over het gevoerde beheer door de voormalige bewindvoerders, gelijk zij geen aanleiding ziet om de heer [W] en diens echtgenote te betrekken in uw beschuldiging dat een substantieel bedrag (± € 71.000,--) is ontvreemd.

Het is hierom dat ik in samenspraak met haar uw zaak niet verder zal oppakken

Ik sluit tenslotte bij (*) mijn gematigde declaratie.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de zaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld en na een jaar heeft besloten de zaak niet verder op te pakken;

b)    verweerder slecht bereikbaar is en niet reageert op terugbelverzoeken van klager;

c)    verweerder kosten in rekening heeft gebracht, terwijl hij de zaak niet heeft opgepakt.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft het volgende als verweer naar voren gebracht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Tijdens het bezoek aan klager is afgesproken dat verweerder zou inventariseren of klager de voormalige bewindvoerder aansprakelijk zou kunnen stellen, in het verlengde waarvan mogelijk de opdracht van klager zou worden aanvaard. Verweerder heeft erkend dat klager te lang op deze inventarisatie heeft moeten wachten, maar hij heeft hieraan toegevoegd dat hij na indiening van de klacht wel degelijk actie heeft ondernomen. Verweerder heeft namelijk diverse keren telefonisch contact gehad met de broer van klager en tevens uitvoerig overleg gevoerd met de huidige bewindvoerder, waarna hij klager bij brief van 27 september 2018 heeft bericht op grond hiervan geen mogelijkheid te zien de zaak verder op te pakken. Verweerder heeft tijdens de zitting erop gewezen dat hij op 30 augustus 2018 klager al telefonisch over de uitkomst van zijn inventarisatie heeft geïnformeerd.

4.3    Tijdens het gesprek met de broer van klager was gebleken dat deze niet kon verklaren dat het geld in de kluis van klager aanwezig is geweest. Verder heeft de huidige bewindvoerder van klager tegenover verweerder uitdrukkelijk verklaard dat de voormalige bewindvoerders op adequate wijze rekening en verantwoording hebben afgelegd en dat de houding van klager in deze kwestie verband kan houden met zijn psychische kwetsbaarheid. Om deze redenen heeft verweerder besloten geen actie te ondernemen tegen de voormalige bewindvoerder en het dossier te sluiten.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerder heeft ontkend dat hij slecht telefonisch bereikbaar is geweest en niet heeft gereageerd op terugbelverzoeken. Nagenoeg altijd is klager doorverbonden en anders is hij altijd teruggebeld. Voor het terugbellen gold de “code”: na een eerste keer overgaan ophangen en terugbellen.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Verweerder is van mening dat vanwege de door hem verrichte werkzaamheden zijn aanzienlijk gematigde nota gerechtvaardigd is. Hij heeft immers klager thuis bezocht, klager telefonisch veelvuldig te woord gestaan en een aantal keren gesproken met de broer van klager en de huidige bewindvoerder van klager. Tijdens de zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de huidige bewindvoerder van klager ermee heeft ingestemd dat gemaakte kosten in rekening zouden worden gebracht en dat hij slechts € 250,00 exclusief BTW heeft gedeclareerd.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad is van oordeel dat het dermate lang heeft geduurd voordat verweerder de afgesproken inventarisatie heeft uitgevoerd dat dit hem tuchtrechtelijk te verwijten valt. Verweerder heeft erkend dat zijn inventarisatie tot aan de indiening van de klacht te lang op zich heeft laten wachten. De raad is van oordeel dat het niet alleen te lang heeft geduurd tot dat moment, maar dat ook na indiening van de klacht niet snel genoeg door verweerder actie is ondernomen. Het heeft in ieder geval nog tot eind augustus 2018 geduurd voordat verweerder zijn inventarisatie heeft afgerond. Hierdoor heeft voor klager bijna een jaar onduidelijkheid bestaan over zijn situatie en dat klemt temeer daar het een kwetsbare cliënt betreft.

Klachtonderdeel a) is in zoverre gegrond.

5.2    Voor zover klachtonderdeel a) ziet op het besluit van verweerder om na de inventarisatie de zaak niet verder op te pakken, heeft verweerder gezien de uitkomsten van zijn inventarisatie om begrijpelijke redenen besloten om geen verdere actie te ondernemen.

In zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Nu verweerder nadrukkelijk heeft betwist dat hij niet heeft gereageerd op terugbelverzoeken of anderszins slecht bereikbaar was, kan niet worden vastgesteld dat verweerder ter zake een verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Klager is van mening dat hij verweerder niets hoeft te betalen omdat hij aan verweerder opdracht had gegeven om rechtsbijstand te verlenen en verweerder heeft besloten de zaak niet op te pakken. Vaststaat dat verweerder geen opdrachtbevestiging heeft verstuurd. De raad is van mening dat verweerder er goed aan had gedaan om na het bezoek aan klager wel een schriftelijke bevestiging te sturen. Hij had daarin duidelijk kunnen maken dat de opdracht in eerste instantie beperkt was tot een inventarisatie van de mogelijkheden om tot juridische actie over te gaan en dat de kosten daarvan bij klager in rekening zouden worden gebracht.

Nu verweerder zijn opdracht niet heeft bevestigd – waardoor klager kon menen dat hij voor de inventarisatie niets hoefde te betalen als de zaak niet verder werd opgepakt – en verweerder bovendien de inventarisatie te lang heeft uitgesteld, had verweerder naar het oordeel van de raad geheel moeten afzien van het declareren van de door hem gemaakte kosten. Klachtonderdeel c) zal gegrond worden verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a) deels gegrond is en klachtonderdeel c) gegrond is. De raad is van oordeel dat verweerder met name door het uitstellen van zijn inventarisatie ernstig is tekortgeschoten in de dienstverlening aan zijn cliënt. Vanwege het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden, zal echter worden volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.

6.2    De raad zal zich naar aanleiding van het verzoek van klager op grond van het voormelde uitspreken op grond van het bepaalde in artikel 48 lid 9 Advocatenwet.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-277.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond en klachtonderdeel c) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a) deels ongegrond en klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    spreekt met inachtneming van artikel 48 lid 9 Advocatenwet uit dat verweerder jegens klager niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, S.J. de Vries, leden en bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 16 maart 2020