ECLI:NL:TADRARL:2020:84 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-311

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:84
Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 11-05-2020
Zaaknummer(s): 19-311
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over het handelen van de advocaat van de wederpartij. Verweerder zou zich onnodig grievend hebben uitgelaten over klagers. Hoewel de uitlatingen scherp van toon en inhoud zijn, zijn deze niet onnodig grievend, omdat verweerder het standpunt van zijn cliënt heeft verwoord. De litigieuze passages zijn ieder afzonderlijk niet onbehoorlijk, maar wel gezien de onderlinge samenhang van de uitlatingen en het veelvuldig gebruik van de forse beschuldigingen. Er  is geen sprake van het poneren van onjuiste stellingen waar verweerder heeft gesteld dat klagers het faillissement van zijn cliënt “mede hebben geïnitieerd”. Klagers zijn niet de formele aanvrager maar hebben een steunvordering ingediend. Dat kan, naar het oordeel van de raad, worden aangemerkt als het “mede initiëren” van de faillissementsaanvraag. Verder heeft verweerder geen rol gespeeld bij de publicatie van een artikel in de plaatselijke krant, zodat de inhoud daarvan hem niet kan worden aangerekend. Het verwijt dat verweerder informatie uit de mediation naar buiten heeft gebracht treft geen doel. Het betrof informatie die al vóór de mediation bekend was. De klacht is deels gegrond, deels ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 maart 2020

in de zaak 19-311

naar aanleiding van de klacht van:

1.    gemeente [naam]

2.    het college van burgemeesters en wethouders [naam]

3.    de burgemeester [naam]

4.    de wethouder [naam]

klagers

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van14 februari 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 mei 2019 met kenmerk K 18/25, door de raad ontvangen op 20 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 december 2019 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij in een civielrechtelijke procedure van voetbalvereniging IJ. tegen de gemeente D. over de huur van een voetbalveld in de periode van januari 2017 tot en met januari 2018.

2.3    Op 31 januari 2017 is in de regionale krant een persbericht verschenen met onder meer het volgende:

“Volgens advocaat van de club F.K., liegt de gemeente in een proces-verbaal waarin D. constateert dat IJ. feesten organiseert voor niet-leden.”

(…)

Volgens K. staan in het betreffende proces-verbaal aantoonbare leugens, onder meer over de aantallen gasten, het geschonken bier en de eventuele aanwezigheid van minderjarigen.”

(…)

De club verzoekt H. per brief het proces-verbaal terug te trekken, anders doet de club aangifte. De in die brief gestelde termijn is inmiddels ruim verstreken, zegt K. “Dus gaan we ergens in februari aangifte doen”.” (afkortingen-raad).

2.4    Bij brief van 19 juli 2017 aan klager sub 2 heeft verweerder een WOB-verzoek gedaan. In deze brief heeft hij onder meer het volgende opgemerkt:

“Ik merk nog op dat de aangekondigde aangifte tegen de Burgemeester, met als grondslag valsheid in geschrifte, aanvang het nieuwe voetbalseizoen tot stand zal worden gebracht.”

 In het geschil tussen IJ. en klager sub 1 is een kort gedingprocedure gevoerd. Op 13 september 2017 vond de mondelinge behandeling plaats. Bij pleidooi heeft verweerder onder andere het volgende aangevoerd:

“11. Aangaande de bedragen uit 2013, 2014 en 2015 is, naar een mede door D. geïnitieerd faillissement, een betalingsregeling getroffen die zwart op wit is vastgelegd en waaraan IJ. zich houdt.”

(…)

51. Tegen beter weten in ontkende zij (bedoeld is klaagster sub 4) de rol van D. in de procedures tegen IJ., het gegeven dat D. mede het faillissement van IJ. had aangegeven, en gaf zij aan dat het bij haar vereniging S. allemaal beter geregeld was. Toen zij vervolgens schriftelijk de vraag kreeg voorgelegd of zij (lid) van S. was en of zij dat schriftelijk wilde bevestigen, ontkende zij glashard.”

(…)

“Het is deze wethoudster (bedoeld is klaagster sub 4) die P.P. heeft aangezet tot het illegaal gebruik van  het veld, een onrechtmatige daad van P.P. en de gemeente D. toerekenbaar tekort heeft laten komen in relatie tot IJ.”

(…)

“53. Haar wanbeleid hoeft niet ten koste te gaan van IJ.. en haar leden.”

(…)

“Hoe hypocriet kan een mens zijn…………….???!!!”

“71.Het gemeentebestuur geeft blijk van de misslagen die in casu het electoraat heeft gemaakt bij de meest recente verkiezingen. Het gemeentebestuur schroomt kennelijk niet om steunend op leugens, misbruik van haar recht en positie te maken, de billen af te vegen met de goede trouw en volledig in strijd te handelen met het bepaalde in artikel 3:14 BW, in allerlei pogingen om IJ te elimineren onwaar.”(afkortingen-raad).

(…)

2.5    Bij e-mail van 14 september 2017 aan klaagster sub 4 schrijft verweerder onder andere:

“U heeft in alle contacten van de laatste jaren met het bestuur van IJ. hetgeen u ook nog schriftelijk heeft aangegeven, medegedeeld dat de gemeente D. geen steunvordering had ingediend bij de Belastingdienst. In de bijlagen staat anders aangegeven: u heeft dus stelselmatig onwaar en onjuist voorgehouden.”

(…)

“Het zou u sieren als u schriftelijk excuus aan het bestuur van IJ. zou aanbieden voor hetgeen u structureel als onjuist een ieder aanwezig bij de gesprekken heeft voorgehouden,.” (afkortingen-raad)

2.6    De kort gedingprocedure is vervolgens aangehouden ten behoeve van een mediationtraject. In de mediationovereenkomst van17 oktober 2017 zijn onder meer geheimhoudingsverplichtingen voor partijen vastgelegd. Op 14 november 2017 heeft het Bureau Mediation de rechtbank bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.

2.7    In de conclusie van dupliek van 7 december 2017 heeft verweerder namens IJ. onder andere aangevoerd (in conventie):

“Mede in dit verband heeft IJ., ook uitgedragen in de mediation, als oplossing aangeboden om één veld te voorzien van kunstgras en dat –tijdelijk- gecombineerd met PP te gebruiken. De gemeente is echter op geen enkel voorstel van IJ. serieus ingegaan.” (afkortingen-raad).

(…)

In reconventie (pagina 6, onderaan):

“Daar waar de gemeente definitief afstand heeft genomen -ook in de mediation, die niet door IJ. maar door de gemeente is gefrustreerd- van de suggestie om van het veld van IJ. een combiveld te maken, (…) (afkortingen-raad).

2.8    Bij vonnis van 9 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter in r.o. 8 het volgende overwogen:

“7. Afgezien van de diffamerende bewoordingen aan het adres van de gemeente, waarvan de gemachtigde van IJ. zich bij tijd en wijle bedient, verkeert hij soms op het randje van de geheimhouding die partijen in het kader van de mediation met elkaar zijn overeengekomen, waar hij stelt dat het aan de gemeente heeft gelegen dat partijen in dat verband niet tot overeenstemming zijn gekomen.” (afkortingen-raad).

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zich meermalen onnodig grievend heeft uitgelaten over meerdere klagers, uitlatingen heeft gedaan waarmee hij onevenredig nadeel heeft toegebracht aan klagers en zonder een redelijk doel de belangen van klagers heeft geschonden;

b)    hij de stelling heeft geponeerd dat klager sub 1 meerdere malen het faillissement van IJ. heeft aangevraagd, welke stelling feitelijk onjuist is;

c)    hij zware beschuldigingen heeft geuit zoals valsheid in geschrifte, zonder terughoudend te zijn met het presenteren van dergelijke (onnodige) beschuldigingen. Verweerder kan zich niet verschuilen achter zijn cliënt. Gezien het persbericht in De Stentor, betreft het in ieder geval een stelling die verweerder tezamen met zijn cliënt heeft ingenomen.

d)    hij uitlatingen heeft gedaan over het mediationtraject, terwijl tussen partijen geheimhouding was overeengekomen.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder ontkent dat er sprake is onnodig grievende uitlatingen van zijn kant en motiveert waarom hij de litigieuze uitspraken heeft gedaan. Het is in het belang van zijn cliënt dat een volledig feitencomplex, zoals door zijn cliënt ervaren, aan elke rechter kan worden voorgelegd. Het is zijn cliënt toegestaan zich maximaal te verweren en daarbij ook een onderbouwde mening te geven over de gang van zaken. Dat is niet onevenredig en brengt ook geen onnodig nadeel toe. Klager sub 2 heeft gehandeld in strijd met hetgeen de overheid betaamt.

Ad klachtonderdeel b)   

4.2    Verweerder betwist dat hij geschreven heeft dat klager sub 1 de formele aanvrager van het faillissement was. Het standpunt van zijn cliënt was dat klager sub 1 de faillissementsaanvraag als enige heeft ondersteund en in feitelijke zin mede heeft bewerkstelligd. Feitelijk heeft klager sub 1 meer gedaan dan een formele ondersteuning    door allerlei vertrouwelijke gegevens aan de Belastingdienst door te geven die door de cliënt van verweerder vertrouwelijk aan klager sub 1 waren verstrekt. Aldus heeft klager sub 1, ook in materiële zin, het faillissement mede geïnitieerd. Wat door zijn cliënt is gemeld c.q. wat deze heeft laten melden op dit punt, is volledig juist.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft geen contact gehad met De Stentor. De desbetreffende journalist kent hij niet eens. Kennelijk heeft De Stentor de correspondentie vanuit het gemeentelijk dossier gekregen. Over het artikel is door klagers nooit een opmerking gemaakt, laat staan dat navraag is gedaan of De Stentor verweerder juist had geciteerd.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder heeft geen enkele bemoeienis gehad met de mediation, ook niet op de achtergrond. Verweerder heeft de mediationovereenkomst ook niet ondertekend. Hoe de mediation is verlopen is verweerder niet bekend. Hij heeft alleen van zijn cliënt vernomen dat de mediation niets was geworden en dat dat niet door toedoen van zijn cliënt was. Wanneer verweerder gehouden zou zijn aan de inhoud van deze overeenkomst zou hij minimaal de overeenkomst of de strekking daarvan moeten kennen, wat niet het geval is.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3    Klagers hebben een aantal uitlatingen van verweerder geciteerd die bovenstaand onder 2.3 tot en met 2.5 zijn weergegeven, waarvan zij stellen dat die onnodig grievend zijn jegens klagers en in ieder geval onbehoorlijk, zo is in de klacht te lezen. De raad is van oordeel dat de litigieuze passages scherp van toon en inhoud zijn, zoals onder meer de zinssnede dat het gemeentebestuur “de billen afveegt met de goede trouw” en “in strijd handelt met het bepaalde in artikel 3:14 BW, in allerlei pogingen om IJ. te elimineren”, terwijl klagers veelvuldig worden beschuldigd van onder meer het uiten van leugens. Verweerder vertolkt daarmee het standpunt van zijn cliënt in een zaak waarin de emoties aan de kant van zijn cliënt kennelijk hoog zijn opgelopen. Als advocaat van de wederpartij van klagers heeft hij daarmee echter niet de hem toekomende ruime mate van vrijheid overschreden. De raad oordeelt de gewraakte passages dan ook niet als onnodig grievend. Tevens dient daarbij bedacht te worden dat klagers publieke organen zijn, dan wel personen werkzaam in de publieke sector, en als zodanig “tegen een stootje moeten kunnen”.

5.4    Hoewel niet onnodig grievend, acht de raad de door verweerder gebezigde bewoordingen wel in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Ieder afzonderlijk zijn de litigieuze passages weliswaar niet (allemaal) onbehoorlijk, maar in onderlinge samenhang bezien en mede gelet op het veelvuldig gebruik van de soms forse beschuldigingen, is er sprake van een handelen in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Het gaat er om of verweerder mocht stellen dat klager sub 1 het faillissement van de cliënt van verweerder mede heeft geïnitieerd. Klagers hebben aangevoerd dat klager sub 1 niet zelf het faillissement van de cliënt van verweerder heeft aangevraagd maar enkel een steunvordering heeft ingediend. Daaraan kan geen initiërende rol worden toegekend bij een faillissementsaanvraag. De raad volgt klagers hierin niet en is van oordeel dat verweerder de desbetreffende uitlating mocht doen en geen onjuiste stelling heeft geponeerd. Niet alleen de formele aanvrager van het faillissement kan als initiatiefnemer worden aangemerkt maar ook degene die een steunvordering indient. De steunvordering dient immers om het faillissement te bewerkstelligen en heeft als zodanig een initiërende rol bij de aanvraag, samen met de vordering van de aanvrager. Of klager sub 1 daarbij ook informatie heeft verstrekt aan de Belastingdienst als aanvrager, is niet van belang. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Klagers hebben aangevoerd dat zij dan wel één of meer van hen door verweerder ten onrechte zijn beschuldigd van valsheid in geschrifte en dat met aangifte tegen hen is gedreigd. Dit leidden zij af uit een artikel in De Stentor waarin kennelijk stond dat verweerder klagers van een dergelijk strafbaar feit beschuldigden. Verweerder zou samen met zijn cliënt die stelling hebben ingenomen en zich teveel hebben vereenzelvigd met zijn cliënt. Dat was volgens klagers des te kwalijker omdat verweerder er mee bekend was dat er geen strafrechtelijke veroordeling had plaatsgevonden.

5.7    Allereerst is de raad van oordeel dat het feit dat De Stentor een dergelijke publicatie doet, niet betekent dat verweerder zelf de geuite beschuldigingen tegenover De Stentor heeft gedaan; temeer daar verweerder ontkent de desbetreffende journalist te kennen en klagers niet hebben aangetoond dat verweerder de geuite beschuldiging daadwerkelijk met De Stentor heeft gecommuniceerd. Afgezien van de juistheid van de gestelde gang van zaken mag verweerder op grond van informatie van zijn cliënt het standpunt innemen dat klagers, dan wel één van hen, strafbaar hebben gehandeld en dat hij daarvan aangifte zal doen. Dat zou anders kunnen zijn als op voorhand duidelijk is dat het standpunt van verweerder van elke grond is ontbloot. Daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft aangevoerd op grond van welke argumenten hij tot dat standpunt is gekomen, terwijl klagers hun verwijt onvoldoende hebben onderbouwd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    Het standpunt van verweerder dat hij niet gebonden is aan een geheimhoudingsplicht, omdat hij de mediationovereenkomst niet heeft getekend en zich niet heeft bemoeid met de mediation is op zichzelf onjuist. Een behoorlijk handelend advocaat behoort bij zijn  cliënt te informeren naar het verloop van de mediation. Hij is dan tevens gehouden aan de geheimhoudingsverplichting zoals die is opgenomen in de mediationovereenkomst. Bovendien behoort elke advocaat er mee bekend te zijn dat standaard een geheimhoudingsplicht is opgenomen en dat hij zich als advocaat van één van de partijen daaraan behoort te houden.

5.9    In dit geval gaat het om de hierboven onder 2.7 weergegeven uitlatingen van verweerder. De raad is van oordeel dat de gedane uitlatingen van verweerder uit de mediation die betrekking hebben op de mogelijkheid van kunstgras, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn omdat het standpunt van klager sub 1 hierover al vóór de mediation bekend was. Uit de stukken blijkt dat tijdens een bespreking van 10 oktober 2016 al is gesproken over de mogelijkheid van kunstgras en dat klager sub 1 daar destijds ook al geen voorstander van was en de cliënt van verweerder wel, wat tijdens de mediation kennelijk weer aan de orde is geweest. Deze gang van zaken is niet weersproken door klagers. In die omstandigheden, mocht verweerder met referte aan de mediation, daarvan melding maken.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de omstandigheden van het geval en de ernst van de overtreding is de raad van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat,

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-311.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond jegens alle klagers;

-    verklaart klachtonderdelen b, c en d ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klagers;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. P.S. van Zandbergen, E.H. de Vries, H.Q.N. Renon, S.J. de Vries, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 9 maart 2020