ECLI:NL:TADRARL:2020:80 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-359

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:80
Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 11-05-2020
Zaaknummer(s): 19-359
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Betreft klacht over de kwaliteit van de werkzaamheden van eigen advocaat. De raad oordeelt dat verweerder niet aan de kwaliteitseisen heeft voldaan door klaagster vooraf onvoldoende te informeren over mogelijke scenario’s en de gevolgen daarvan, als ook de proceskansen en het kostenrisico. Verder bevatte de concept kort gedingdagvaarding een essentiële fout. Aan een concept dagvaarding mogen minder hoge eisen worden gesteld dan aan een definitieve versie maar een concept dagvaarding mag niet zijn gebaseerd op een kansloze vordering (in het concept was in kort geding een verklaring voor recht gevorderd).Deze klacht is gegrond. De verwijten over financiële aangelegenheden zijn ongegrond. Klacht deels gegrond, deel ongegrond. Maatregel: waarchuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 maart 2020

in de zaak 19-359

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 juni 2019 met kenmerk 2108 KNN 158/723856, door de raad ontvangen op 5 juni 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 december 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Door onvoorziene omstandigheden kon één van de leden niet bij de behandeling aanwezig zijn. Besproken is de mogelijkheid om de behandeling te doen plaatsvinden door de voorzitter en twee leden. Met toestemming van partijen heeft de behandeling plaatsgevonden door de voorzitter en de aanwezige drie leden.

1.5    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van klaagster van 19 november 2019 met (2) bijlagen;

-    de brief van verweerder van 19 november 2019 met de daarin genoemde bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft een rechtsbijstandverzekering bij DAS.

2.3    Vanwege schade aan haar woning, veroorzaakt door verlaging van de grondwaterstand door de provincie Drenthe, heeft klaagster, bijgestaan door een jurist van DAS, schadevergoeding gevorderd van de provincie. Op basis van een expertiserapport van D. Bouwbegeleiding is gesteld dat er een causaal verband was tussen de werkzaamheden en de schade, die werd begroot op € 40.000,00 à € 50.000,00.

2.4    Omdat de provincie weigerde de schade te vergoeden, heeft DAS klaagster doorverwezen naar verweerder om haar belangen verder te behartigen.

2.5    Bij e-mail van 14 april 2015 heeft verweerder DAS bericht dat het noodzakelijk was om via een kort geding een voorschot op de schade te vorderen. Ook zou er een bodemprocedure worden gestart.

2.6    Tussen DAS en verweerder is afgesproken dat verweerder tweemaal het netwerktarief van € 1.982,75 kon declareren.

2.7    Bij e-mail van 1 mei 2015 heeft verweerder klaagster de kort gedingdagvaarding in concept gestuurd.

2.8    Het kort geding heeft niet plaatsgevonden. De provincie Drenthe bood aan het verzoek om schadevergoeding te beoordelen als een verzoek om schadevergoeding als gevolg van rechtmatig overheidshandelen, te weten verlaging van het waterpeil. Artikel 7.14 van de Waterwet biedt een wettelijke grondslag voor deze vorm van nadeelcompensatie. Daarna is dit bestuursrechtelijke traject gevolgd. Voor dit traject heeft verweerder ook een bedrag van € 1.982,75 bij DAS gedeclareerd en betaald gekregen.

2.9    Na onderhandelingen heeft de advocaat van de provincie Drenthe bij brief van 18 november 2015 een schikkingsvoorstel gedaan waarmee klaagster niet akkoord is gegaan.

2.10    Vervolgens heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigd omdat klaagster geen vertrouwen meer had in verweerder. Klaagster heeft een andere advocaat in de arm genomen, wiens kosten niet meer door DAS werden vergoed en door klaagster zelf moesten worden betaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd omdat hij er bij klaagster op aandrong akkoord te gaan met een schikkingsbedrag van € 50,000,00 terwijl de schade al was opgelopen tot € 100.000,00;

b)    hij het tegoed van klaagster bij DAS met zijn drie declaraties grotendeels heeft verbruikt terzake van (ten dele) niet verrichte werkzaamheden;

c)    hij onbekwaam heeft gehandeld door onder meer in de concept kort gedingdagvaarding een verklaring voor recht te vorderen, terwijl iedere advocaat moet weten dat een dergelijke vordering in kort geding niet mogelijk is;

d)    hij het standpunt van klaagster onvoldoende heeft vertegenwoordigd, doordat hij onvoldoende op de hoogte was van de feiten en voortdurend op een schikking aanstuurde terwijl klaagster herhaaldelijk had aangegeven geen schikking te willen;

e)    hij weigert de kosten van de opvolgend advocaat aan klaagster te vergoeden.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder ontkent dat hij de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd. De provincie bood een bedrag van € 49.008,00 aan en na enige correspondentie is € 50.000,00 aangeboden. Verweerder heeft klaagster gewezen op de gevolgen als zij dit aanbod niet zou accepteren. Ten onrechte heeft klaagster hieruit de conclusie getrokken dat verweerder niet aan haar kant stond.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft zijn werkzaamheden terecht gedeclareerd bij DAS en heeft in totaal drie keer € 1.638,64 (een vaste vergoeding per zaak) voor drie dossiers in rekening gebracht. Dit bedrag is exclusief BTW. Na bestudering van de stukken, onderzoek ter plaatse en afstemming met klaagster is afgesproken dat naast een bodemprocedure ook eerst een kort gedingprocedure zou worden gestart.  Van de verzekerde som van € 12.500,00 is  een bedrag van € 5.948,25 voldaan aan het kantoor van verweerder. Er zou dan nog € 6.551,75 beschikbaar zijn voor de werkzaamheden van de opvolgend advocaat. Verweerder is echter niet verantwoordelijk voor een te laag verzekerde som op de rechtsbijstandverzekering van klaagster.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft een concept dagvaarding opgesteld, die aan klaagster is gestuurd. Daarin is weliswaar een verklaring voor recht gevorderd, maar de definitieve dagvaarding zou worden aangepast. Verweerder wist dat een dergelijke vordering niet in kort geding aanhangig kon worden gemaakt. Verweerder ontkent dat hij een juridische fout heeft gemaakt. De dagvaarding is ook niet aangebracht bij de rechtbank omdat partijen inmiddels in onderhandeling waren. De civiele weg is verlaten. Verweerder heeft vervolgens op grond van rechtmatig overheidshandelen een verzoek tot nadeelcompensatie bij de provincie Drenthe ingediend.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder heeft de belangen van klaagster naar behoren en met kennis van zaken behartigd. Verweerder heeft een minnelijke regeling geadviseerd omdat de uitkomsten van een eventuele procedure onzeker waren en mogelijk een slechter resultaat meebrachten dan de voorliggende schikking.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Verweerder heeft zijn werkzaamheden terecht bij DAS gedeclareerd. Er is geen enkele grond om de kosten van de opvolgend advocaat te vergoeden.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a), c) en d)

5.1    De raad ziet aanleiding de klachtonderdelen a, c en d tezamen te behandelen omdat deze zien op de kwaliteit van de werkzaamheden. Deze klachtonderdelen komen er op neer dat verweerder onvoldoende heeft gekeken naar de juridische positie van klaagster en haar kansen in de procedure en haar daarover onvoldoende heeft geïnformeerd, maar meteen is afgestevend op een schikking. Daarbij heeft hij ook fouten gemaakt in de concept kort gedingdagvaarding. Voor de beoordeling van het handelen van verweerder is van belang of verweerder aan de kwaliteitseisen heeft voldaan. In dat kader stelt de raad voorop dat het de taak van de advocaat is om de cliënt bij de aanvang van een zaak gedegen voorlichting te geven over de mogelijke scenario’s en over de gevolgen van mogelijke strategieën. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Ook dient de cliënt door de advocaat te worden geïnformeerd over de proceskansen en het kostenrisico. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar moet zich wel bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven. Bij dit alles dient de advocaat te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht

5.2    Het handelen van verweerder heeft niet voldaan aan deze kwaliteitseisen. Immers vooraf heeft verweerder niets vastgelegd over de mogelijkheden en kansen van klaagster in de diverse voorgestelde procedures en inderdaad vooral aangestuurd op een schikking. Op zich kan het streven naar een schikking een goede strategie zijn, maar dan moet de cliënt wel voldoende zijn geïnformeerd over zijn/haar juridische positie, zodat duidelijk is wat de kansen en risico’s zijn. Daarin is verweerder tekort geschoten; in ieder geval is uit de stukken niet gebleken dat de informatie aan klaagster aan de gestelde eisen voldoet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat daarover wel gesproken is met klaagster maar deze ontkent dat. In die omstandigheden komt het voor risico van verweerder dat klaagster kennelijk onvoldoende duidelijk is geworden wat haar mogelijkheden waren en de risico’s van de diverse voorgestelde procedures. In zoverre is de klacht dus gegrond.

5.3    Bovendien heeft verweerder een concept kort gedingdagvaarding opgesteld en aan klaagster gestuurd (weliswaar opgesteld door een kantoorgenoot maar onder verantwoordelijkheid van verweerder) waarin een verklaring voor recht wordt gevorderd wat in een kort gedingprocedure niet kan. Die fout kan niet worden afgedaan met het verweer dat deze fout er zeker uit gehaald zou zijn bij opstelling van de definitieve dagvaarding; temeer daar verweerder heeft gesteld dat hij het concept goed had doorgenomen voor het naar klaagster werd gestuurd en hij de fout toen kennelijk niet heeft opgemerkt. De cliënt moet kunnen rekenen op voldoende juridische basiskennis van zijn advocaat. Aan een concept mogen weliswaar niet zulke hoge eisen worden gesteld als aan een definitieve versie, maar een concept mag niet gebaseerd zijn op een volstrekt kansloze vordering. Ook in zoverre is de klacht dus gegrond. Dat het concept wellicht wat aanpassing behoeft ten aanzien van de opgenomen feiten, is niet klachtwaardig. Een concept dient er juist toe de cliënt de gelegenheid te geven de feiten te controleren en die kent  niemand beter dan de cliënt zelf. Voor zover de door verweerder  opgenomen feiten bijstelling behoefde, is dat niet klachtwaardig.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    De raad oordeelt dit klachtonderdeel ongegrond. Klaagster was verzekerd bij DAS tegen  de kosten van rechtsbijstand en DAS heeft de drie declaraties van verweerder zonder bezwaar betaald. Verder is niet gebleken dat klaagster hiervan nadeel heeft ondervonden.

Ad klachtonderdeel e)

5.5    De raad oordeelt niet over mogelijke financiële vorderingen van klaagster op verweerder. Bovendien heeft klaagster niet aangetoond waarom verweerder de kosten van de opvolgend advocaat zou moeten vergoeden. Klaagster heeft zelf een andere advocaat ingeschakeld wat haar goed recht is. Dat betekent niet dat verweerder als haar vorige advocaat, gehouden is de kosten van de nieuwe advocaat te betalen, ook als deze zijn werkzaamheden niet behoorlijk heeft uitgevoerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op omstandigheden van het geval, het feit dat niet gebleken is dat klaagster daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van het handelen van verweerder, is de raad van oordeel dat volstaan kan worden met de maatregel van waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-359.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, c en d gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b en e ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. P.S. van Zandbergen, E.H. de Vries, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 9 maart 2020