ECLI:NL:TADRARL:2020:71 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-220

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:71
Datum uitspraak: 03-02-2020
Datum publicatie: 09-04-2020
Zaaknummer(s): 19-220
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat van de wederpartij van klager. Dat verweerster tijdens een zitting onnodig grievende uitlatingen jegens klager heeft gedaan, kan de raad niet vaststellen. Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij heeft aangegeven dat er een periode is geweest dat klager haar kantoor voortdurend bestookte met telefoontjes. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat klager meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van verweerster. Het stond verweerster vrij hiervan melding te maken, terwijl niet is gebleken dat zij daarbij tevens heeft gesproken van stalking door klager. Verweerster was daarnaast niet gehouden om op de e-mails en telefoontjes van klager te reageren. Ongegrond. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 februari 2020

in de zaak 19-220

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Per email van 30 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van april 2019 met kenmerk Z 719483 (18-0345) HH/sd, door de raad ontvangen op 5 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 december 2019 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mevrouw [B]. Verweerster heeft de raad per email d.d. 7 november 2019 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    nagekomen stukken van 16 november 2019;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft de wederpartij van klager, verder te noemen verhuurster, vanaf 2012 bijgestaan. Klager heeft op 12 augustus 2017 een klacht tegen verweerster bij de deken ingediend. De deken heeft de klacht bij brief van 27 maart 2018 aan de raad toegezonden. De klacht  (bij de raad bekend als klachtzaak 18-225) is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster. De raad heeft de klacht bij beslissing van 11 maart 2019 in alle onderdelen ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft die beslissing bij beslissing van 28 oktober 2019 bekrachtigd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster zich ter zitting van de raad van discipline van 29 oktober 2018 nodeloos grievend jegens klager heeft uitgelaten;

b)    verweerster tijdens de zitting van de raad van discipline van 29 oktober 2018 in strijd met de waarheid heeft gezegd dat klager haar kantoor belaagde met telefoontjes;

c)    verweerster niet reageerde op berichten van klager per telefoon en/of mail;

d)    verweerster tijdens de zitting van de raad van discipline heeft beweerd dat klager zijn huur niet betaalde na ontruiming en dat daardoor het huurcontract stilzwijgend was ontbonden.

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerster heeft ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 gezegd dat klager in de war was en niet goed kon denken. De opmerkingen troffen geen enkel doel behalve klager onnodig te kleineren, te beledigen en grievend te kwetsen.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    De opmerking dat klager het kantoor van verweerster belaagde is een leugen en zelfs smaad en laster. Klager heeft enkele malen opgebeld om de leidinggevende van verweerster te spreken. Toen deze de belofte om klager terug te bellen niet nakwam, heeft klager met vragen daarover naar het kantoor van verweerster gebeld.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerster heeft niet gereageerd op een email van klager waarin hij haar verzocht of zij een schadeclaim had ingediend of zou indienen. Klager heeft het kantoor van verweerster op 4 en 5 november 2018 over deze email gebeld. Beide keren werd niet opgenomen.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    Verweerster wist of behoorde te weten dat na een woningontruiming de verhuurder verplicht is om het huurcontract te laten ontbinden via een bodemprocedure, bij gebreke waarvan de ontruiming na enige tijd nietig is. Het niet betalen van huur over een periode van twee maanden is geen grond voor ontbinding van het huurcontract. 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster betwist tijdens de zitting van de raad van discipline van 29 oktober 2018 onnodig grievende opmerkingen jegens klager te hebben gemaakt. Wellicht  heeft klager dit wel zo ervaren, maar verweerster heeft niets grievends gezegd.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster heeft aangegeven dat er een periode is geweest dat klager het kantoor van verweerster voortdurend bestookte met telefoontjes.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Tijdens het laatste telefonisch contact begin november 2018 werd de telefoon wel opgenomen maar kwam de verbinding niet tot stand. Dit gebeurt af en toe omdat gebeld wordt via de computer. Klager heeft daarna niet meer teruggebeld.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Het vierde onderdeel heeft betrekking op een oude afgehandelde klachtzaak. De huurovereenkomst tussen de cliënte van verweerster en klager is uiteindelijk stilzwijgend geëindigd. Na de ontruiming had klager geen beschikking meer over de woning en werd de huur niet meer betaald. Klager heeft geen rechtsmaatregelen genomen om de woning weer terug te vorderen. De opmerking van verweerster ter zitting was derhalve terecht.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming met dit uitgangspunt beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klager verwijt verweerster zich tijdens de mondelinge behandeling van zijn klacht tegen haar op 29 oktober 2018 nodeloos grievend jegens klager te hebben uitgelaten. Nu de opvattingen van klager en verweerster hierover uiteenlopen en uit het Proces-verbaal van de zitting van 29 oktober 2018 niet blijkt dat de door klager bedoelde uitlatingen door verweerster zijn gedaan, kan de raad niet vaststellen dat verweerster zich tijdens voormelde zitting nodeloos grievend jegens klager heeft uitgelaten. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij heeft aangegeven dat er een periode is geweest dat klager haar kantoor voortdurend bestookte met telefoontjes. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat klager meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van verweerster. Het stond verweerster vrij hiervan melding te maken. Dat, zoals klager stelt, verweerster heeft gesteld dat er sprake was van het belagen en derhalve stalking van haar kantoor, blijkt niet uit het Proces-verbaal van de zitting en kan ook overigens niet worden vastgesteld. De Raad zal het tweede onderdeel van de klacht daarom ook ongegrond verklaren. 

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Een advocaat is niet gehouden steeds op e-mails en telefoongesprekken van de wederpartij van een cliënt te reageren. Vast staat dat eenmaal op een telefonische oproep van klager niet is gereageerd. De raad begrijpt dat klager dit als vervelend heeft ervaren, maar hiervan valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook overigens is niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Klager verwijt verweerster in dit onderdeel van de klacht dat zij tijdens de zitting van de raad heeft verklaard dat de huurovereenkomst tussen klager en haar cliënte stilzwijgend was geëindigd doordat klager na de ontruiming van zijn woning  geen huur meer heeft betaald. Als erkend staat vast dat klager na de ontruiming van zijn woning geen huur meer heeft betaald. Verweerster heeft namens haar cliënte steeds  het standpunt ingenomen dat de huurovereenkomst tussen klager en haar cliënte als gevolg daarvan stilzwijgend was geëindigd. Ook ter zitting van de raad heeft verweerster dit standpunt naar voren gebracht. Het moge zo zijn dat klager zich niet kan verenigen met het door verweerster namens haar cliënte ingenomen standpunt, maar dit betekent niet dat verweerster daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht  in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders en F.E.J. Janzing,  leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020.

Griffier                                                                           Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn, griffier

Verzonden d.d. 3 februari 2020